ECLI:NL:CRVB:2022:2006

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 september 2022
Publicatiedatum
21 september 2022
Zaaknummer
21/3613 Aw
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing sollicitatie op basis van geschiktheid en vertrouwensbeginsel in ambtenarenrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellant, die als beroepsmilitair had gesolliciteerd naar een functie. De staatssecretaris van Defensie had de sollicitatie van appellant afgewezen, omdat hij niet de meest geschikte kandidaat was. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. Appellant stelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom hij niet was geselecteerd en dat er sprake was van een schending van het vertrouwensbeginsel.

De Raad heeft vastgesteld dat de staatssecretaris voldoende onderbouwing had gegeven voor de afwijzing, onder andere door middel van een selectiematrix en de scores die appellant had behaald tijdens het sollicitatiegesprek. De Raad oordeelde dat de selectiecommissie beoordelingsvrijheid had en dat de rechter terughoudend moest zijn in de toetsing van deze beoordeling. De Raad bevestigde dat de staatssecretaris niet onredelijk had gehandeld door appellant niet de functie toe te wijzen, gezien de betere scores van de andere kandidaat.

Daarnaast werd het beroep op het vertrouwensbeginsel door de Raad afgewezen, omdat appellant niet had aangetoond dat er toezeggingen waren gedaan door de overheid die hem in de veronderstelling hadden moeten stellen dat hij de functie zou krijgen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

21 3613 AW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 augustus 2021, 20/497 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
Datum uitspraak: 2 september 2022

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2022. Appellant is verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.J.M.R. van den Ende-de Boer en C. Conijn.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft als beroepsmilitair de functie van [naam functie] voor de maximale duur van vijf jaar (met een korte verlenging) vervuld tot 1 juli 2019. Nadat de functie op 19 februari 2019 was opengesteld, heeft appellant gesolliciteerd op deze functie. Naar aanleiding van de voorselectie zijn er twee kandidaten uitgenodigd voor het selectiegesprek, waaronder appellant. Deze gesprekken hebben plaatsgevonden op 5 april 2019.
1.2.
Bij besluit van 26 april 2019, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit van 3 december 2019, heeft de staatssecretaris aan appellant meegedeeld dat de door hem geambieerde functie van [naam functie] niet aan hem is toegewezen, omdat hij niet de meest geschikte kandidaat is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris voldoende gemotiveerd waarom de functie niet aan appellant is toegekend. Door de selectiecommissie is een aantal competenties van appellant als matig of als onvoldoende beoordeeld, terwijl de kandidaat aan wie de functie is toegewezen betere scores heeft behaald op deze competenties. Dat de selectiecommissie zich bij de beoordeling heeft gebaseerd op het gesprek en niet op de door appellant overgelegde gratificaties, is naar het oordeel van de rechtbank een bevoegdheid die het bestuursorgaan toekomt. Verder is de rechtbank ook niet gebleken van vooringenomenheid door de wijze waarop de selectiecommissie is samengesteld. Volgens de rechtbank heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat door zijn teamleider de toezegging gedaan is dat hij op de geambieerde functie herbenoemd zou worden. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat de door appellant aangehaalde vacaturestop niet van belang is bij de beoordeling of de staatssecretaris in redelijkheid de functie niet aan appellant heeft kunnen toewijzen.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen is volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 7 juli 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR1576) de beslissing van het bestuursorgaan in een sollicitatieprocedure, zoals hier aan de orde, het resultaat van een beoordeling van de capaciteiten van de betrokkene tegen de achtergrond van de functie-eisen. Daarbij heeft het bestuursorgaan beoordelingsvrijheid. Daarom is de toetsing door de rechter terughoudend. Zij is beperkt tot de vraag of gezegd moet worden dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen.
4.2.
Op de in 1.1 genoemde functie heeft naast appellant nog een kandidaat gesolliciteerd, waarna de selectiecommissie met beide kandidaten een sollicitatiegesprek heeft gevoerd. Dat betekent dat het bevoegd gezag de keuzevrijheid had ten aanzien van deze kandidaten. Dat neemt niet weg dat een bestuursorgaan in een geval als dit wel enig inzicht moet bieden en moet onderbouwen waarom de keuze niet op appellant is gevallen. De Raad verwijst naar zijn uitspraak van 22 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3533.
4.3.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd waarom appellant niet de meest geschikte kandidaat is. Gelet op de selectiematrix met een weergave van de selectiecriteria is gebleken dat de andere kandidaat beter heeft gescoord op een aantal selectiecriteria. De selectiecommissie heeft naar aanleiding van het gevoerde sollicitatiegesprek met appellant een nadere onderbouwing aan appellant gegeven voor de toegekende scores, die is neergelegd in een schriftelijk verslag. Naar het oordeel van de Raad is hiermee voldoende kenbaar en gemotiveerd onderbouwd waarom appellant op een aantal selectiecriteria in mindere mate heeft gescoord dan de andere kandidaat als reden waarom de keuze niet op appellant is gevallen.
4.4.
In wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd over de wijze waarop de functie is opengesteld en de landelijke vacaturestop bij de [Dienstonderdeel], ziet de Raad geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Anders dan appellant meent, is de wijze waarop de functie is opengesteld niet relevant voor beantwoording van de vraag of appellant terecht is afgewezen. Voor zover al sprake zou zijn van een verkeerd gehanteerde werkwijze bij de openstelling van de functie, is bovendien niet gebleken dat appellant hierdoor bij zijn sollicitatie is benadeeld. Ten tijde van de openstelling van de functie was de vacaturestop immers al opgeheven en heeft appellant gewoon kunnen solliciteren voor de functie.
4.5.
Verder heeft appellant aangevoerd dat er volgens de selectiecommissie geen referenties zijn geraadpleegd, maar dat wel gebleken is dat de selectiecommissie gesproken heeft met mensen uit de werkomgeving. Naar het oordeel van de Raad is door de staatssecretaris voldoende toegelicht dat sprake is geweest van een ongelukkig gebruik van het woord referenties. Verder is ter zitting voldoende en overtuigend toegelicht dat enkel het sollicitatiegesprek met appellant bepalend is geweest voor de toegekende scores, en dat het beeld van appellant uit het sollicitatiegesprek ook overeenkwam met het beeld dat de voorzitter van de selectiecommissie had van appellant. Volgens de toelichting van de voorzitter van de selectiecommissie was hij destijds net gestart in zijn functie van commandant en heeft hij op basis van overdrachtsinformatie met betrekking tot de teamleiders en de dagelijkse gang van zaken zich dat beeld kunnen vormen van appellant. Gelet op deze toelichting aan de ene kant en aan de andere kant het gegeven dat de informatie van de mensen uit de werkomgeving ook niet bepalend is geweest voor de uitkomst, heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat appellant op enigerlei wijze is benadeeld of dat sprake is geweest van vooringenomenheid. Daarbij komt dat niet is gebleken dat appellant is benadeeld doordat de selectiecommissie de in het verleden aan appellant toegekende gratificaties niet in haar beoordeling heeft meegenomen. De Raad kan de staatssecretaris volgen in zijn standpunt dat die ‘oude’ gratificaties niet bepalend zijn voor de beoordeling van de competenties van appellant ten tijde van de sollicitatie, zodat appellant mocht worden beoordeeld op basis van het gesprek.
4.6.
Tot slot heeft appellant een beroep op het vertrouwensbeginsel gedaan en in dit kader aangevoerd dat de teamleider zou hebben toegezegd dat hij weer op dezelfde functie zou worden geplaatst. Dit is van de kant van de staatssecretaris uitdrukkelijk betwist. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Omdat appellant dit beroep niet met concrete gegevens heeft onderbouwd kan het niet slagen. De in beroep door appellant overgelegde verklaring van een collega is niet voldoende, reeds omdat daaruit geen dergelijke concrete toezegging of uitlating of gedraging kan worden afgeleid.
4.7.
Uit wat in 4.1 tot en met 4.6. is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 september 2022.
(getekend) H. Lagas
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt