In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van bijstand aan appellant. Appellant ontving bijstand op grond van de Participatiewet (PW) en had een toeslag van 10%. De intrekking van de bijstand was gebaseerd op de veronderstelling dat appellant de inlichtingenverplichting had geschonden door niet alle opgevraagde bankafschriften te overleggen en niet op gesprekken te verschijnen. De Raad oordeelde dat appellant niet de inlichtingenverplichting had geschonden, omdat het niet overleggen van bewijsstukken niet gelijkstaat aan het niet melden van feiten die van invloed zijn op het recht op bijstand. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep gegrond, waardoor de intrekking van de bijstand over de periode van 11 februari 2014 tot en met 31 maart 2017 werd herroepen. De Raad oordeelde dat het college geen andere grondslag had voor de intrekking en terugvordering van de bijstand. Tevens werd het college veroordeeld in de kosten van appellant, die in totaal € 4.118,- bedroegen.