ECLI:NL:CRVB:2022:1963

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 augustus 2022
Publicatiedatum
13 september 2022
Zaaknummer
21/4017 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de eigen bijdrage voor huurwoning van defensieambtenaar bij verhuizing vanuit het buitenland

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek van een defensieambtenaar om de eigen bijdrage voor zijn huurwoning vast te stellen op 10% van zijn bezoldiging. De appellant, die vanuit zijn eigendomswoning in België naar de Verenigde Staten is verhuisd, heeft zijn verzoek ingediend op 7 mei 2019. De staatssecretaris van Defensie heeft dit verzoek afgewezen, omdat de appellant niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 13, zevende lid, van het Voorzieningenstelsel buitenland defensiepersoneel (VBD). De Raad oordeelt dat de tekst van het artikellid impliceert dat de verhuizing naar het buitenland moet plaatsvinden vanuit een in Nederland gelegen eigendomswoning. De rechtbank Den Haag had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad stelt vast dat de appellant niet in aanmerking komt voor de lagere eigen bijdrage, omdat hij al in het buitenland woonde voordat hij in de Verenigde Staten werd geplaatst. De Raad wijst ook het beroep op de hardheidsclausule van artikel 28 van het VBD af, omdat er geen bijzondere omstandigheden zijn die toepassing van deze clausule rechtvaardigen. De uitspraak bevestigt dat de eigen bijdrage voor de huurwoning van de appellant op 17% van zijn bezoldiging blijft staan.

Uitspraak

21.4017 MAW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 september 2021, 20/3928 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
Datum uitspraak: 25 augustus 2022
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T.A. van Helvoort, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de soortgelijke zaken 21/3987 MAW en 21/4020 MAW, plaatsgevonden op 14 juli 2022. Appellant is via een videoverbinding verschenen. Hij is bijgestaan door mr. Van Helvoort. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Wobma.
Na de zitting zijn de zaken gesplitst. Heden wordt in deze zaak uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is aangesteld als militair ambtenaar. Hij werkte in Nederland. Met ingang van 1 april 2019 is hij aangewezen voor de functie van [functie] met als standplaats [plaats] (Verenigde Staten). Hiervoor is hij vanuit zijn eigen woning in België verhuisd naar een huurwoning in de Verenigde Staten.
1.2.
Appellant heeft op 7 mei 2019 verzocht om de eigen bijdrage voor de huurwoning vast te stellen op 10% van de voor hem geldende bezoldiging. Bij besluit van 27 mei 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 7 mei 2020 (bestreden besluit), is dit verzoek afgewezen op de grond dat de eigendomswoning in België ligt. De eigen bijdrage voor de huurwoning is, met toepassing van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van het Voorzieningenstelsel buitenland defensiepersoneel (VBD), vastgesteld op 17% van de voor appellant geldende bezoldiging.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat voor de toekenning van de lagere eigen bijdrage van l0% op grond van artikel 13, zevende lid, van het VBD onder andere is vereist dat de militair vanuit een eigendomswoning met een tegemoetkoming in de verplaatsingskosten verhuist naar het buitenland. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris, gezien de toelichting bij de arbeidsvoorwaardenovereenkomst 2009-2010 met betrekking tot artikel 13, zevende lid, van het VBD, een voorziening willen treffen voor militairen die vanuit Nederland naar het buitenland verhuizen. Militairen die al in het buitenland wonen, vallen volgens de rechtbank hier buiten. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat appellant, die al in het buitenland woonde voordat hij in de Verenigde Staten werd geplaatst, niet in aanmerking komt voor de lagere eigen bijdrage van 10%. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het betoog van appellant dat de hardheidsclausule van artikel 28 van het VBD had moeten worden toegepast, niet slaagt. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die met zich brengen dat met toepassing van de hardheidsclausule een uitzondering voor appellant had moeten worden gemaakt.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Artikel 13, zevende lid, van het VBD
4.1.
Op grond van artikel 13 van het VBD heeft een defensieambtenaar die in het buitenland wordt geplaatst onder voorwaarden aanspraak op een maandelijkse tegemoetkoming in de huurkosten. Deze tegemoetkoming is gelijk aan de door de defensieambtenaar verschuldigde huur, of bij een vrije keuze woning de bepaalde maximale huur, verminderd met een eigen bijdrage. Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de VBD bedraagt de eigen bijdrage kortgezegd 17% van de geldende bezoldiging.
4.2.
Op grond van artikel 13, zevende lid, van het VBD bedraagt, in afwijking van het gestelde in het eerste lid, onderdeel e, de eigen bijdrage 10%, indien de defensieambtenaar vanuit een eigendomswoning en met een tegemoetkoming in de verplaatsingskosten is verhuisd naar het buitenland, en hij gedurende zijn plaatsing of een deel van die plaatsing, of een aansluitende nieuwe plaatsing in het buitenland deze eigendomswoning aanhoudt en die woning niet verhuurt of ter beschikking stelt aan een ander dan één van zijn eigen, stief- of pleegkinderen.
4.3.
In geschil is allereerst de vraag of in het geval van appellant, die vanuit zijn eigendomswoning in België is verhuisd naar het land van plaatsing de Verenigde Staten, is voldaan aan de voorwaarden vermeld in artikel 13, zevende lid, van het VBD, om in aanmerking te komen voor de verlaagde eigen bijdrage. De tekst spreekt van een verhuizing vanuit een eigendomswoning naar het buitenland, zonder expliciet te vermelden dat de eigendomswoning in Nederland moet liggen.
4.4.
Appellant heeft betoogd dat voor de toepassing van artikel 13, zevende lid, van het VBD de locatie van de eigendomswoning niet relevant is en dat alleen van belang is dat er vanuit een Nederlandse plaatsing naar het buitenland wordt verhuisd. Dit betoog slaagt niet. Met de staatssecretaris is de Raad van oordeel dat met de tekst van het artikellid niet anders bedoeld kan zijn dan een verhuizing naar het buitenland vanuit een in Nederland gelegen eigendomswoning. Het gaat immers om een Nederlandse regeling, ten behoeve van verhuizing van Nederlandse defensieambtenaren. Het arbeidsvoorwaardenakkoord 20092010, dat aan de basis ligt van het zevende lid in artikel 13 van het VBD, bevat geen aanknopingspunten voor de door appellant voorgestane uitleg van de bepaling. In de toelichting bij dat akkoord is juist vermeld dat met deze bepaling tegemoetgekomen wordt aan de dubbele woonlasten die een defensieambtenaar met een in Nederland aangehouden eigendomswoning heeft tijdens zijn plaatsing. Daarbij heeft, zo is namens de staatssecretaris toegelicht, de crisis van destijds op de Nederlandse woningmarkt een rol gespeeld, die de verkoop van eigendomswoningen bemoeilijkte.
Artikel 28 van het VBD
4.5.
Het subsidiaire betoog van appellant dat in zijn geval de in artikel 28 van het VBD neergelegde hardheidsclausule had moeten worden toegepast slaagt evenmin. In het geval van appellant is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die nopen tot toepassing van de hardheidsclausule. Van een schrijnende situatie of een omstandigheid waarop appellant geen invloed heeft gehad of kunnen uitoefenen, is niet gebleken. De enkele omstandigheid dat appellant dubbele woonlasten heeft, levert geen gehoudenheid tot toepassing van de hardheidsclausule op. Het hier van toepassing zijnde artikellid beperkt de aanspraken op de verlaagde eigen bijdrage nu eenmaal tot specifieke omstandigheden, en strekt zich niet uit tot ieder denkbaar geval waarin, als gevolg van door de ambtenaar gemaakte keuzes, van dergelijke dubbele woonlasten sprake is.
4.6.
Appellant heeft in dit kader nog gewezen op een aantal gevallen waarin wel toepassing is gegeven aan de hardheidsclausule, zoals de gevallen waarin door een opvolgende plaatsing niet langer werd voldaan aan de voorwaarden van artikel 13, zevende lid, van het VBD. Ook in het licht van deze gevallen, waarvoor achteraf overigens alsnog met terugwerkende kracht een toevoeging in artikel 13, zevende lid, van het VBD is opgenomen, kan het niet toepassen van de hardheidsclausule in het geval van appellant de rechterlijke toets doorstaan. Van gelijke gevallen is geen sprake. Bij het vervullen van twee aansluitende plaatsingen in het buitenland speelt, zoals de staatssecretaris terecht heeft betoogd, het dienstbelang een rol. In het geval van appellant was daarvan bij het wonen in België geen sprake.
Tot slot
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en Y. Sneevliet en J.C.F. Talman als leden, in tegenwoordigheid van E.J. van der Veldt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2022.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) E.J. van der Veldt