ECLI:NL:CRVB:2022:1962

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 augustus 2022
Publicatiedatum
13 september 2022
Zaaknummer
21/3987 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de toepassing van artikel 13 van het VBD inzake huurkostenvergoeding voor defensieambtenaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een defensieambtenaar die in het buitenland is geplaatst en aanspraak maakt op een maandelijkse tegemoetkoming in de huurkosten op basis van artikel 13 van het Voorzieningenstelsel buitenland defensiepersoneel (VBD). De appellant, die in 2016 naar Curaçao verhuisde, had aanvankelijk een eigen bijdrage van 17% voor zijn huurwoning, maar na beëindiging van de verhuur van zijn eigendomswoning in Nederland, werd deze verlaagd naar 10%. Na een lokale verhuizing in 2019 verzocht de appellant om de verlaagde eigen bijdrage van 10% te blijven toepassen. De staatssecretaris van Defensie wees dit verzoek af, met het argument dat de appellant niet meer voldeed aan de voorwaarden van artikel 13, zevende lid, van het VBD, omdat hij lokaal was verhuisd.

De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde anders. De Raad stelde vast dat de staatssecretaris artikel 13, zevende lid, van het VBD niet correct had toegepast. De Raad oordeelde dat de voorwaarden voor de verlaagde eigen bijdrage betrekking hebben op de initiële verhuizing naar het buitenland vanuit een eigendomswoning en dat een lokale verhuizing geen invloed heeft op het recht op de verlaagde eigen bijdrage, zolang de eigendomswoning in Nederland niet wordt verhuurd aan derden.

De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak, verklaarde het beroep gegrond en herroept het besluit van 23 oktober 2019. De Raad wees het verzoek van de appellant om de verlaagde eigen bijdrage van 10% toe en veroordeelde de staatssecretaris in de kosten van de appellant, die in totaal € 3.577,- bedragen.

Uitspraak

21 3987 MAW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 september 2021, 20/6473 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
Datum uitspraak: 25 augustus 2022

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.J. de Haas, juridisch adviseur, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de soortgelijke zaken 21/4017 MAW en 21/4020 MAW, plaatsgevonden op 14 juli 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Haas. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Wobma.
Na de zitting zijn de zaken gesplitst. Heden wordt in deze zaak uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is aangesteld als militair ambtenaar. Hij is met ingang van 11 juli 2016 vanuit Nederland geplaatst op Curaçao. Vanwege deze plaatsing is appellant op 20 juni 2016 met zijn gezin naar Curaçao verhuisd. De eigen bijdrage voor de huurwoning in [plaats] is aanvankelijk, met toepassing van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van het Voorzieningenstelsel buitenland defensiepersoneel (VBD), vastgesteld op 17% van de voor hem geldende bezoldiging. Appellant verhuurde op dat moment zijn eigendomswoning in Nederland aan derden. Na beëindiging van deze verhuur per 1 juni 2019 is op verzoek van appellant de eigen bijdrage voor de huurwoning in [plaats] op grond van artikel 13, zevende lid, van het VBD vastgesteld op 10%.
1.2.
Appellant is op 28 oktober 2019 verhuisd naar een andere huurwoning in [plaats] . Appellant heeft op 3 oktober 2019 in verband met deze verhuizing verzocht om de eigen bedrage voor de huurwoning wederom vast te stellen op de lagere eigen bijdrage van 10% van de voor hem geldende bezoldiging.
1.3.
Bij besluit van 23 oktober 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 27 augustus 2020 (bestreden besluit), is dit verzoek afgewezen op de grond dat appellant lokaal is verhuisd, zodat niet meer is voldaan aan het bepaalde in artikel 13, zevende lid, van het VBD. De eigen bijdrage voor de huurwoning is daarom op 17% vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat artikel 13, zevende lid, van het VBD helder is en geen aanknopingspunt biedt voor een andere interpretatie dan de grammaticale uitleg die de staatssecretaris heeft gevolgd. Voor de vaststelling van de eigen bijdrage van 10% als bedoeld in dit artikel is vereist dat de militair vanuit een eigendomswoning met een tegemoetkoming in de verplaatsingskosten is verhuisd naar het buitenland. Appellant is, na een verhuizing vanuit een eigendomswoning in Nederland naar een huurwoning in het buitenland, weer verhuisd naar een andere huurwoning in het buitenland. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet appellant hiermee niet aan de voorwaarden en is in het geval van appellant de verlaagde eigen bijdrage van 10% niet van toepassing.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 13 van het VBD heeft een defensieambtenaar die in het buitenland wordt geplaatst onder voorwaarden aanspraak op een maandelijkse tegemoetkoming in de huurkosten. Deze tegemoetkoming is gelijk aan de door de defensieambtenaar verschuldigde huur, of bij een vrije keuze woning de bepaalde maximale huur, verminderd met een eigen bijdrage. Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de VBD bedraagt de eigen bijdrage kort gezegd 17% van de geldende bezoldiging.
4.2.
Op grond van artikel 13, zevende lid, van het VBD bedraagt, in afwijking van het gestelde in het eerste lid, onderdeel e, de eigen bijdrage 10%, indien de defensieambtenaar vanuit een eigendomswoning en met een tegemoetkoming in de verplaatsingskosten is verhuisd naar het buitenland, en hij gedurende zijn plaatsing, een deel van die plaatsing, of een aansluitende nieuwe plaatsing in het buitenland deze eigendomswoning aanhoudt en die woning niet verhuurt of ter beschikking stelt aan een ander dan één van zijn eigen, stief- of pleegkinderen.
4.3.
De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat appellant door de lokale verhuizing niet (langer) aan alle voorwaarden van artikel 13, zevende lid, van het VBD voldoet, omdat hij is verhuisd vanuit een huurwoning naar een andere huurwoning in [plaats] en dus niet langer geldt dat hij, met een tegemoetkoming in de verplaatsingskosten, naar het buitenland is verhuisd vanuit zijn in Nederland aangehouden eigendomswoning. Volgens de staatssecretaris kan gedurende de plaatsing de situatie wijzigen en moet telkens opnieuw aan alle voorwaarden zijn voldaan om in aanmerking te blijven komen voor de verlaagde eigen bijdrage van 10%.
4.4.
Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat hij ook ná de lokale verhuizing aan alle voorwaarden is blijven voldoen. Appellant heeft betoogd dat de eerste voorwaarde ziet op de (eenmalige) verhuizing naar het buitenland die bij aanvang van de plaatsing heeft plaatsgehad en dat een juiste uitleg van artikel 13, zevende lid, van het VBD meebrengt dat hij recht blijft houden op de verlaagde eigen bijdrage, ongeacht of hij gedurende de plaatsingsperiode nog verhuist.
4.5.
De Raad is met appellant van oordeel dat de staatssecretaris geen juiste toepassing heeft gegeven aan artikel 13, zevende lid, van het VBD. De Raad volgt appellant in zijn standpunt dat de eerste voorwaarde in artikel 13, zevende lid, van het VBD, gelet op de zinsnede ‘is verhuisd’ ziet op een eenmalige gebeurtenis vanwege de plaatsing, namelijk de verhuizing naar het buitenland vanuit de eigendomswoning. Naar het oordeel van de Raad is de tekst helder en niet voor een andere uitleg vatbaar. Als de defensieambtenaar in verband met de plaatsing vanuit zijn eigendomswoning naar het buitenland is verhuisd (met een tegemoetkoming in de verplaatsingskosten) is aan de bewuste voorwaarde voldaan, zo stelt het artikellid. Niet valt in te zien dat, zo lang de eigendomswoning in Nederland niet wordt verkocht of aan anderen dan de eigen, stief- of pleegkinderen wordt verhuurd, een lokale verhuizing naar een andere – in dit geval goedkopere – huurwoning gedurende de looptijd van de plaatsing verandering in de hoogte van de eigen bijdrage tot gevolg zou moeten hebben. De Raad ziet dus geen aanknopingspunten om aan artikel 13, zevende lid, van het VBD de beperktere betekenis toe te kennen die de staatssecretaris daaraan toegekend wenst te zien. Appellant kan worden gevolgd in zijn standpunt dat ná zijn lokale verhuizing nog steeds is voldaan aan de voorwaarden van artikel 13, zevende lid, van het VBD en dat hij daarom nog steeds in aanmerking komt voor de verlaagde eigen bijdrage van 10%.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 13, zevende lid, van het VBD. De Raad ziet verder aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien door het besluit van 23 oktober 2019 te herroepen en het verzoek van appellant om de verlaagde eigen bijdrage van 10% te blijven toepassen toe te wijzen.
5. Aanleiding bestaat om de staatssecretaris te veroordelen in de kosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 541,- in bezwaar (1 punt voor het bezwaarschrift), € 1.518,- in beroep en € 1.518,- in hoger beroep (1 punt voor het (hoger) beroepschrift en 1 punt voor de zitting met wegingsfactor 1) voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 3.577,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit van 27 augustus 2020;
  • herroept het besluit van 23 oktober 2019, wijst het verzoek om de verlaagde eigen bijdrage van 10% te blijven toepassen toe, en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de kosten van appellant tot een bedrag van € 3.577,-;
  • bepaalt dat de staatssecretaris aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 448,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en Y. Sneevliet en J.C.F. Talman als leden, in tegenwoordigheid van E.J. van der Veldt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2022.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) E.J. van der Veldt