ECLI:NL:CRVB:2022:1930
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van dubbele kinderbijslag en de mogelijkheid van terugwerkende kracht
In deze zaak heeft appellante, afkomstig uit Roemenië, op 18 februari 2019 een aanvraag voor dubbele kinderbijslag ingediend bij de Sociale verzekeringsbank (Svb) voor haar dochter, die bekend is met een lichamelijke en verstandelijke handicap. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen, maar later door de Svb gegrond verklaard met ingang van het eerste kwartaal van 2019. De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond, omdat de Svb volgens de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) niet bevoegd was om dubbele kinderbijslag met terugwerkende kracht toe te kennen.
Appellante ging in hoger beroep en voerde aan dat zij in Roemenië dubbele kinderbijslag ontving en dat zij recht had op dezelfde regeling in Nederland. Ze verzocht om terugwerkende kracht tot haar eerdere aanvraag van 7 december 2017 en stelde dat de weigering tot uitbetaling leidde tot discriminatie en schending van haar rechten en die van haar kind. De Svb verdedigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante in hoger beroep geen nieuwe of andere gronden had aangevoerd die de rechtbank tot een ander oordeel hadden moeten brengen. De Raad bevestigde dat de Svb niet bevoegd was om met terugwerkende kracht dubbele kinderbijslag toe te kennen en dat appellante niet had aangetoond dat zij gediscrimineerd was of dat er sprake was van schending van haar rechten. Het hoger beroep werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.