Uitspraak
21 1949 WW
PROCESVERLOOP
H. ten Brinke.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 augustus 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die sinds 1 september 2010 werkzaam was bij een B.V. als allround medewerker, had zich op 22 september 2017 ziek gemeld. Na een periode van loonachterstand en een faillissementsaanvraag van de werkgeefster, heeft appellant op 11 juni 2018 het Uwv verzocht om de betalingsverplichtingen van de werkgeefster over te nemen wegens betalingsonmacht. Het Uwv heeft deze aanvraag afgewezen, wat appellant heeft doen besluiten om in beroep te gaan. De rechtbank Gelderland heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarop appellant in hoger beroep is gegaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellant voldoende gegevens heeft aangedragen die aannemelijk maken dat de werkgeefster al op 11 juni 2018 in een blijvende toestand van betalingsonmacht verkeerde. De Raad oordeelt dat het bestreden besluit van het Uwv niet op een deugdelijke motivering berust. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en draagt het Uwv op om binnen zes weken een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 2.277,- bedragen. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste beoordeling van betalingsonmacht in het kader van de Werkloosheidswet.