ECLI:NL:CRVB:2022:1886

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 augustus 2022
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
20/3103 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering wegens arbeidsvermogen en zorgvuldigheid medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een Wajong-uitkering aan appellante, die geboren is in 1992. Appellante had op 3 oktober 2018 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar deze werd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) afgewezen op basis van de conclusie dat zij arbeidsvermogen heeft. Het Uwv stelde dat appellante in staat is om één uur aaneengesloten te werken en minstens vier uur per dag belastbaar is, wat werd bevestigd door een zorgplan dat in hoger beroep werd ingediend.

De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellante tegen de afwijzing ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de rapporten van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige aan de vereisten voldeden. Appellante voerde in hoger beroep aan dat onjuiste conclusies waren getrokken en dat zij niet in staat was om passend werk te vinden vanwege haar psychische klachten. Het Uwv verdedigde de eerdere beslissing en stelde dat de medische informatie correct was gewogen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering. De Raad bevestigde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de conclusies van het Uwv juist waren. De Raad wees erop dat het voor risico van appellante komt dat zij haar aanvraag laattijdig heeft ingediend, waardoor de medische situatie op haar achttiende verjaardag niet meer verantwoord kon worden vastgesteld. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

20.3103 WAJONG

Datum uitspraak: 24 augustus 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 augustus 2020, 19/5450 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft [naam] hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een nader rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door [naam]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1992, heeft met een door het Uwv op 3 oktober 2018 ontvangen formulier laattijdig een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) aangevraagd. Bij die aanvraag heeft appellante melding gemaakt van psychische klachten. Daarbij is een intakeverslag en een psychodiagnostisch onderzoek van Yulius gevoegd. Het Uwv heeft een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 6 maart 2019 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen, omdat appellante arbeidsvermogen heeft.
1.2.
Appellante heeft bezwaar gemaakt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft na onderzoek in zijn rapport van 7 oktober 2019 geconcludeerd dat er geen reden is voor een andere conclusie dan die van de verzekeringsarts. Dat appellante een stage niet heeft kunnen volbrengen, betekent volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet dat appellante niet in staat is een taak te verrichten die wel binnen haar mogelijkheden ligt. Met het besluit van 9 oktober 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank voldoen de rapporten van de verzekeringsarts, de arbeidsdeskundige en de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan de voorwaarden dat deze op een zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Verder hebben de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beschikbare gegevens van de behandelaars van appellante meegewogen. De arbeidsdeskundige heeft ook een gesprek met appellante gevoerd en overleg gehad met de verzekeringsarts. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat er een zorgvuldig onderzoek heeft plaatsgevonden. Daarnaast hebben de verzekeringsarts, de arbeidsdeskundige en de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden gemotiveerd hoe hun beoordeling tot stand is gekomen. De verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben gemotiveerd toegelicht dat appellante vier uur per dag en één uur aaneengesloten belastbaar is. Verder heeft de arbeidsdeskundige toegelicht dat appellante beschikt over basale werknemersvaardigheden omdat zij instructies kan begrijpen, onthouden en als zodanig kan uitvoeren. Appellante laat dit onder meer zien bij het uitoefenen van haar hobby en het gaan naar afspraken. Verder heeft de arbeidsdeskundige toegelicht dat appellante de taak handmatig afwassen in een arbeidsorganisatie kan uitvoeren. Dat appellante vroegtijdig haar stage heeft gestaakt, betekent ook volgens de rechtbank niet dat zij niet in staat is om een taak te verrichten die binnen haar mogelijkheden ligt. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat appellante pas laat een Wajong-uitkering heeft aangevraagd. Dat door tijdsverloop de medische situatie op de achttiende verjaardag van appellante mogelijk niet meer verantwoord is vast te stellen, komt volgens vaste rechtspraak voor risico van appellante. Hierbij heeft de rechtbank gewezen op de uitspraak van de Raad van 28 november 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:3961).
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat onjuiste conclusies zijn getrokken. Verder is aangevoerd dat al langere tijd wordt geprobeerd om voor appellante passend werk te vinden, maar dat dit niet mogelijk is vanwege haar (on)vermogen tot arbeid. Tot slot is opgemerkt dat appellante op termijn 24 uur per dag begeleiding krijgt en dat zij beschermd gaat wonen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging aan de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
4.1.2.
Op grond van het tweede lid wordt de ingezetene die op de dag als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, alsnog jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voorkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.
4.1.3.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018 en 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286.
4.2.1.
Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of appellante voldoet aan de voorwaarden dat zij niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur en niet ten minste vier uur per dag belastbaar is.
4.2.2.
Onder ten minste een uur aaneengesloten werken wordt verstaan dat niet vaker dan een keer per uur een substantiële onderbreking van het productieproces om de betrokkene bij te sturen noodzakelijk is. Het is daarbij niet relevant of er eventueel tijdens de werkzaamheden toezicht moet worden uitgeoefend, ook al is dat permanent noodzakelijk.
4.2.3.
Onder ten minste vier uur dag belastbaar wordt verstaan dat iemand in staat is vier uur per dag te werken. Bij een belastbaarheid van minder dan vier uur per dag is iemand te weinig productief om nog van arbeidsvermogen te spreken. Een uitzondering doet zich voor als iemand minder dan vier uur, maar wel belastbaar is voor ten minste twee uur per dag en per uur ten minste het minimumloon kan verdienen.
4.3.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in hoofdzaak een herhaling van de gronden die zij bij de rechtbank heeft aangevoerd. Er is geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante afdoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en dat uit de rapporten blijkt dat de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beschikbare gegevens van de behandelaars van appellante hebben meegewogen. Daar wordt het volgende aan toegevoegd.
4.4.
Appellante heeft in hoger beroep een zorgplan van 31 juli 2021 overgelegd. Hierop heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd met het rapport van 14 juni 2022. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt in het zorgplan het door het Uwv ingenomen medische standpunt dat betrokkene één uur aaneengesloten kan werken en minstens vier uur per dag belastbaar is, bevestigd. Er wordt vermeld dat appellante heel kundig is met computers, haar eigen spellen maakt en zich uitgebreid verdiept heeft in kaartendecks. Wanneer ze bezig is met zaken die haar passie kennen, ligt haar aandachtspanne hoog; ze kan uren bezig zijn met computerwerk en het ontwikkelen van een kaartspel. Ten tijde van het zorgplan werkt appellante twee halve dagen in de keuken als dagbesteding. Ze kan heel goed koken, haalt wekelijks boodschappen met begeleiding, maar kan het prima zelf doen. Deze bevindingen komen overeen met het eerder door de verzekeringsarts opgemaakte dagverhaal van appellante. Dat het Uwv de medische informatie niet goed zou hebben gewogen, zoals door appellante wordt gesteld, valt dan ook niet in te zien en is door appellante verder ook niet onderbouwd.
4.5.
Ook is niet gebleken dat de gestelde onjuiste bejegening tijdens de onderzoeken bij het Uwv hebben geleid tot een onjuiste weergave van feiten of een onjuiste beoordeling van de overgelegde medische gegevens.
4.6.
De rechtbank heeft verder terecht gewezen op vaste rechtspraak dat het voor risico komt van de laattijdige aanvrager als door tijdsverloop de medische situatie op de achttiende verjaardag niet meer verantwoord is vast te stellen. Het Uwv wordt daarom gevolgd in zijn standpunt dat de aangevoerde omstandigheden dat voor appellante geen passend werk kan worden gevonden en dat zij op termijn 24 uur per dag begeleid gaat worden en beschermd gaat wonen, niet afdoen aan de beoordeling van het arbeidsvermogen van appellante op haar achttiende verjaardag.
4.7.
Uit 4.3 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2022.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) E.X.R. Yi