In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de bijstandsverlening aan appellant onder de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch had de bijstand van appellant vastgesteld op 50% van de gehuwdennorm, met een verhoging van 5% over twee periodes, omdat de toepassing van artikel 24 PW had geleid tot een financieel schrijnende situatie. Appellant was van mening dat de bijstand over de gehele periode van 1 september 2016 tot 14 november 2019 met 20% had moeten worden verhoogd, gezien zijn schuldenlast en de afwezigheid van inkomen van zijn echtgenote. De Raad oordeelde echter dat de omstandigheden van appellant niet wezenlijk duidden op een financieel schrijnende situatie die een hogere bijstandsverlening rechtvaardigde. De Raad benadrukte dat de bijstand alleen in zeer bijzondere situaties kan worden afgestemd op de feitelijke behoeften van de belanghebbende.
De Raad heeft vastgesteld dat het college de relevante omstandigheden en middelen van appellant voldoende had onderzocht en dat de verhoging van 5% in de maanden waarin appellant meer uitgaven had dan inkomsten gerechtvaardigd was. De Raad heeft ook geoordeeld dat de schulden van appellant, die voor de bijstandsverlening waren ontstaan, niet konden leiden tot een hogere bijstandsverlening. De uitspraak van de Raad bevestigt dat het college niet verplicht is om beleid van andere gemeenten te volgen en dat de uitvoering van de PW gedecentraliseerd is, wat betekent dat gemeenten verschillende uitvoeringspraktijken kunnen hanteren.
Uiteindelijk verklaarde de Raad het beroep van appellant ongegrond en veroordeelde het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.518,-. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor gemeenten om zorgvuldig te onderzoeken of er sprake is van zeer bijzondere omstandigheden die een afwijking van de bijstandsnorm rechtvaardigen.