ECLI:NL:CRVB:2022:1830
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van IVA-uitkering en de beoordeling van bijzondere gevallen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 augustus 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die eerder een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had aangevraagd, betwistte de ingangsdatum van zijn IVA-uitkering. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen bijzonder geval was dat rechtvaardigde dat de uitkering met terugwerkende kracht werd toegekend voor een periode langer dan één jaar voorafgaand aan de aanvraag. Appellant had zich in 2012 ziek gemeld en na een reeks van besluiten en herbeoordelingen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was uiteindelijk vastgesteld dat hij met ingang van 6 november 2017 recht had op een IVA-uitkering. Appellant stelde dat zijn medische situatie, waaronder polyneuropathie en alcoholmisbruik, hem verhinderde om eerder een aanvraag in te dienen. De Raad oordeelde dat de argumenten van appellant niet voldoende waren om aan te tonen dat hij niet in verzuim was geweest en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum van de uitkering rechtvaardigden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde.