ECLI:NL:CRVB:2022:1778

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juli 2022
Publicatiedatum
15 augustus 2022
Zaaknummer
22/732 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerder besluit inzake AOW en vrijwillige verzekering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juli 2022 uitspraak gedaan op het verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 28 januari 2022. Verzoeker, die in Thailand woont, had verzocht om herziening van de uitspraak die zijn bezwaar tegen de korting op zijn AOW-pensioen ongegrond verklaarde. De korting was gebaseerd op het feit dat verzoeker gedurende een lange periode niet verzekerd was voor de AOW, omdat hij in Frankrijk en Thailand heeft gewoond. Verzoeker stelde dat hij tijdens de zitting van 14 januari 2022 niet was geïnformeerd dat zijn hoger beroep gelijktijdig met een verzoek om een voorlopige voorziening zou worden behandeld. Hij overhandigde uitkeringsspecificaties van het Uwv, waaruit volgens hem bleek dat er premie volksverzekeringen was ingehouden op zijn uitkering. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) betwistte echter de relevantie van deze specificaties en stelde dat verzoeker een verzoek om vrijwillige verzekering bij hen kon indienen. De Raad oordeelde dat verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die aanleiding gaven tot herziening van de eerdere uitspraak. De Raad benadrukte dat het rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak. De Raad wees het verzoek om herziening af en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

22.732 AOW

Datum uitspraak: 29 juli 2022
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 28 januari 2022, 21/4088 AOW
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (Thailand) (verzoeker)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft bij brief van 22 februari 2022 verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 28 januari 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:267).
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2022. Het is niet gelukt om een beeldverbinding met appellant tot stand te brengen. Het onderzoek is heropend na de zitting. Het onderzoek ter zitting heeft vervolgens plaatsgevonden op 17 juni 2022. Verzoeker is verschenen. De Svb is met voorafgaand bericht niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 3 november 2020 heeft de Svb verzoeker met ingang van 5 november 2020 een voorlopig ouderdomspensioen toegekend ter hoogte van 58%. De op het ouderdomspensioen toegepaste korting van 42% is gebaseerd op 21 jaren waarin verzoeker niet verzekerd is geweest voor de AOW omdat hij in de periode van 1 januari 1977 tot en met 31 december 1979 en van 1 januari 1985 tot en met 31 mei 1991 in Frankrijk heeft gewoond en van 7 mei 2008 tot en met 4 november 2020 in Thailand heeft gewoond. Bij besluit van 10 december 2020 heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 3 november 2020 ongegrond verklaard.
1.2.
Bij uitspraak van 11 oktober 2021 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 10 december 2020 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 28 januari 2022, waarvan herziening wordt gevraagd, heeft de Raad die uitspraak bevestigd en het door verzoeker ingediende verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
2.1.
Verzoeker heeft aan zijn verzoek om herziening ten grondslag gelegd dat ter zitting van de Raad van 14 januari 2022 niet aan hem is medegedeeld dat zijn hoger beroep gelijktijdig zou worden behandeld met het verzoek om een voorlopige voorziening, terwijl de Raad niet kon weten of er door hem nog aanvullende stukken zouden worden ingediend. Verzoeker heeft uitkeringsspecificaties van het Uwv van zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering over de maanden juni en oktober 2017 overgelegd. Daaruit blijkt dat op zijn uitkering een bedrag aan loonbelasting en premie volksverzekeringen is ingehouden, aldus verzoeker.
2.2.
De Svb heeft over de uitkeringsspecificaties opgemerkt dat de hoogte van de bedragen (€ 76,34 en € 75,03) die zijn ingehouden als loonbelasting/premie volksverzekeringen niet aannemelijk maakt dat sprake is van premie volksverzekeringen. Gezien de hoogte van het bedrag ligt het meer voor de hand dat dit enkel bedragen zijn die zien op de loonbelasting. Indien verzoeker van mening is dat vanaf zijn verhuizing in Thailand in 2008 premie volksverzekering is ingehouden op zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering, dan staat het verzoeker vrij een verzoek bij de Svb in te dienen om alsnog te worden toegelaten tot de vrijwillige verzekering. Dit verzoek zal primair in behandeling worden genomen als een zogenaamd poprawa-verzoek waarover verzoeker een aparte beslissing zal ontvangen.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Het is vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 11 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1218) dat het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening niet is bedoeld om een hernieuwde discussie over een zaak te voeren en evenmin om een discussie over de juistheid van de betrokken uitspraak te openen.
3.3.
Verzoeker is in de uitnodiging van 20 december 2021 voor de zitting van 14 januari 2022 er op gewezen dat de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak indien hij na de zitting van oordeel is dat een nader onderzoek niet nodig is. Ook is hij bij aanvang van de zitting en aan het einde van de zitting gewezen op de mogelijkheid dat onmiddellijk uitspraak wordt gedaan op het hoger beroep. Verzoeker heeft ter zitting niet aangegeven dat hij nog stukken wilde indienen.
3.4.
Met betrekking tot de gronden voor het verzoek om herziening wordt verder als volgt overwogen. Appellant heeft naast de in 2.1 genoemde uitkeringsspecificaties nog meer – vergelijkbare – uitkeringsspecificaties overgelegd. Deze betreffen de arbeidsongeschiktheidsuitkering in de jaren 2017, 2016 en enkele uit 2015. Wat er ook zij van de vraag of is voldaan aan het bepaalde in artikel 8:119, eerste lid, aanhef en onder b van de Awb nu de overgelegde specificaties dateren van enkele jaren voor de uitspraak en het aan verzoeker verstuurde uitkeringsspecificaties zijn, de Raad is van oordeel dat niet is voldaan aan het bepaalde onder c. Waren de uitkeringsspecificatie eerder bekend geweest dan zouden zij niet tot een andere uitspraak hebben kunnen leiden. Uit de specificaties blijkt namelijk niet van de aanwezigheid van een (aanvraag voor) een vrijwillige verzekering, het punt dat in geschil was in de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd. Er kan uit de specificaties ook niet worden afgeleid dat er premie volksverzekeringen is betaald. Onder het kopje loonbel/premie vv wordt maandelijks – met uitzondering van de maand mei – een bedrag van rond de € 70,- in mindering gebracht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering van rond de € 1.350,- bruto. Dit terwijl de premie voor de AOW in 2017 17,90% bedroeg en dus ongeveer € 241,- zou zijn. De premie volksverzekeringen was in 2016 en 2015 hetzelfde: in beide jaren 17,90%. Daar komt bij dat de premie volksverzekeringen voor de vrijwillige verzekering door middel van een jaarlijkse premienota vooraf in rekening wordt gebracht en niet door inhouding op de maandelijkse uitkering (artikel 3.5 Besluit Wet financiering sociale verzekeringen). Verzoeker heeft bij het verzoek om herziening dan ook geen feiten of omstandigheden genoemd als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, onder c van de Awb
.
3.5.
Uit 3.1 tot en met 3.4 volgt dat het verzoek om herziening moet worden afgewezen.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, M.M. van der Kade en M.L. Noort in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2022.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) L.C. van Bentum