ECLI:NL:CRVB:2022:267

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 januari 2022
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
21/4088 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van korting op ouderdomspensioen AOW en vrijwillige verzekering na vertrek naar het buitenland

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de korting van 42% op het ouderdomspensioen van verzoeker, die in Thailand woont. Verzoeker heeft niet kunnen aantonen dat hij vanaf zijn vertrek uit Nederland op 7 mei 2008 vrijwillig verzekerd is geweest voor de AOW. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) heeft de korting toegepast op basis van 21 jaren waarin verzoeker niet verzekerd was voor de AOW, omdat hij in die periode in Frankrijk en Thailand woonde. Verzoeker had in 2020 een aanvraag voor ouderdomspensioen ingediend, maar de Svb heeft zijn bezwaar tegen de korting ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat verzoeker in hoger beroep heeft aangevochten. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij tijdig een aanvraag voor vrijwillige verzekering heeft ingediend bij de Svb. De Raad heeft vastgesteld dat verzoeker in de jaren na zijn vertrek naar Thailand geen premienota's voor de vrijwillige AOW-verzekering heeft ontvangen en dat het aan hem was om zijn rechten te monitoren. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd en het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen.

Uitspraak

21.4088 AOW, 21/4210 AOW-VV

Datum uitspraak: 28 januari 2022
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 oktober 2021, 21/80 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb van
1 december 2021
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (Thailand) (verzoeker)
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld. Dit hoger beroep (hoofdzaak) is bij de Raad bekend onder nummer 21/4088 AOW.
Op 1 december 2021 heeft verzoeker een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Dit verzoek is bij de Raad bekend onder nummer 21/4210 AOW.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Verzoeker heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 14 januari 2022. Verzoeker is verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Pieterse.

OVERWEGINGEN

1.1.
Verzoeker is geboren op [geboortedatum] 1954 te [geboorteplaats]. Op 7 mei 2008 is hij verhuisd naar Thailand. Verzoeker ontving tot 5 november 2020 een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
1.2.
Verzoeker heeft in 2020 de pensioengerechtigde leeftijd op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) bereikt en op 15 september 2020 een aanvraag ingediend voor een ouderdomspensioen.
1.3.
Bij besluit van 3 november 2020 heeft de Svb verzoeker met ingang van 5 november 2020 een voorlopig ouderdomspensioen toegekend ter hoogte van 58%. De op het ouderdomspensioen toegepaste korting van 42% is gebaseerd op 21 jaren waarin verzoeker niet verzekerd is geweest voor de AOW omdat hij in de periode van 1 januari 1977 tot en met 31 december 1979 en van 1 januari 1985 tot en met 31 mei 1991 in Frankrijk woonde en van 7 mei 2008 tot en met 4 november 2020 in Thailand woonde.
1.4.
Bij besluit van 10 december 2020 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 3 november 2020 ongegrond verklaard.
1.5.
Bij besluit van 7 juni 2021 heeft de Svb een definitief besluit genomen over het ouderdomspensioen van verzoeker, waarbij een korting van 42% is toegepast op een ouderdomspensioen naar de norm van een ongehuwde.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanaf zijn vertrek uit Nederland op 7 mei 2008 vrijwillig verzekerd is geweest. Niet gebleken is dat verzoeker binnen een jaar na zijn vertrek bij de Svb een aanvraag heeft ingediend als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de AOW, en ook niet dat daarop door de Svb is beslist. Verzoeker geeft zelf ook aan dat hij niet meer kan bewijzen dat hij bij de Svb om voortzetting van zijn AOW-verzekering heeft gevraagd. De stelling van verzoeker dat op zijn WAO-uitkering premies zouden zijn ingehouden, kan ook niet leiden tot de conclusie dat hij vrijwillig zou zijn verzekerd voor de AOW. Verzoeker heeft namelijk niet met stukken onderbouwd dat het UWV bedragen op zijn WAO-uitkering heeft ingehouden en dat deze AOW-premies zijn afgedragen. Verzoeker heeft bij zijn bezwaarschrift een bericht van het UWV overgelegd waaruit blijkt dat hij bij het UWV heeft aangegeven verzekerd te willen blijven voor de AOW en daarvoor premies te willen afdragen. Maar daaruit blijkt ook dat het UWV daartoe nooit een verzoek van de Svb heeft ontvangen. Voor zover verzoeker aanvoert dat het ontvangen van een WAO-uitkering voldoende grond is om als verzekerde voor de AOW te worden aangemerkt, overweegt de rechtbank dat het tot 1 januari 2000 op grond van het Besluit uitbreiding en beperking verzekerden volksverzekeringen 1999 mogelijk was om met bijvoorbeeld een WAO-uitkering in het buitenland verplicht verzekerd te blijven voor de AOW. Deze uitbreiding van de verzekeringsplicht is echter vervallen per
1 januari 2000 en kan verzoeker in dit geval dus niet baten. De rechtbank vindt verder niet dat het de Svb kan worden verweten dat hij verzoeker onvoldoende heeft geïnformeerd over de mogelijkheid om zich bij een vertrek naar het buitenland vrijwillig te verzekeren voor de AOW. Uit vaste rechtspraak volgt dat het aan verzoeker zelf is zich te informeren over de mogelijkheid van vrijwillige verzekering. De wet laat niet toe dat de Svb een minnelijke regeling treft zoals door verzoeker is voorgesteld.
3. Verzoeker heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en heeft een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening gedaan dat ertoe strekt dat de ontbrekende 42% van zijn ouderdomspensioen wordt uitbetaald.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Op grond van de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.1.2.
Op grond van artikel 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
4.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval de onder 4.1.2 bedoelde situatie zich voordoet en ook overigens geen sprake is van beletselen om tevens onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
4.3.
Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat de Centrale Raad van Beroep niet bevoegd is om kennis te nemen van het hoger beroep en dat het hoger beroep moet worden verwezen naar een gerechtshof of de Hoge Raad. Dit betoog wordt niet gevolgd. Op grond van artikel 8:104, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb, voor zover van belang, kan een belanghebbende hoger beroep instellen tegen een uitspraak van de rechtbank. Op grond
van artikel 8:105, eerste lid, van de Awb wordt het hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, tenzij een andere hogerberoepsrechter bevoegd is ingevolge hoofdstuk 4 van de bij de Awb behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak of ingevolge een ander wettelijk voorschrift. Op grond van artikel 9 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak kan tegen een uitspraak van de rechtbank over een besluit dat is genomen op grond van de AOW hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. De aangevallen uitspraak heeft betrekking op een besluit over de AOW. Gelet hierop is uitsluitend de Centrale Raad van Beroep bevoegd om kennis te nemen van het door verzoeker ingediende hoger beroep.
4.4.
Niet in geschil is dat verzoeker in de periodes van 1 januari 1977 tot en met 31 december 1979, van 1 januari 1985 tot en met 31 mei 1989 en vanaf 7 mei 2008 niet op grond van ingezetenschap of wegens arbeid in dienstbetrekking in Nederland verzekerd was. De aanvraag van een ouderdomspensioen uit Frankrijk is in Frankrijk in behandeling. Ingevolge Verordening (EG) nr. 883/2004 wordt het AOW-pensioen niet berekend met inachtneming van een mogelijke ouderdomsverzekering in Frankrijk. De Raad kan niet treden in de gevolgen die het Franse orgaan verbindt aan perioden waarin verzoeker in Frankrijk woonde en werkte en kan om die reden niet ingaan op de gronden hierover.
4.5.
In geschil is of verzoeker in de periode vanaf 7 mei 2008 vrijwillig verzekerd is geweest. Daartoe had hij een aanvraag moeten indienen bij de Svb. Verzoeker heeft gesteld dat hij bij zijn verhuizing heeft gemeld verzekerd te willen blijven maar dat hij daarna daarover niets meer heeft gehoord en geen verdere actie heeft ondernomen. Verzoeker heeft zich in bezwaar beroepen op een e-mailbericht van het UWV. Dit bericht dateert echter van 2 september 2020 en bevat verder geen aanknopingspunten voor de conclusie dat hij bij zijn verhuizing naar Thailand in 2008 op enige wijze kenbaar heeft gemaakt verzekerd te willen blijven voor de AOW. Ook overigens is in de gedingstukken geen steun te vinden voor de stelling van verzoeker dat hij een aanvraag heeft ingediend. Hij heeft in de twaalf jaar na zijn vertrek naar Thailand dan ook geen premienota’s voor de vrijwillige AOW-verzekering ontvangen (zie artikel 3.5 van het Besluit Wet financiering sociale verzekeringen). Anders dan verzoeker heeft betoogd, lag het primair op de weg van verzoeker om zijn rechten bij vertrek naar het buitenland in de gaten te houden. De Raad verwijst in dit verband naar zijn uitspraak (ECLI:NL:CRVB:2012:BX3777).
4.6.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Gelet daarop bestaat ook geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening, zodat het verzoek daartoe zal worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van B.H.B. Verheul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2022.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) B.H.B. Verheul