1.5.Bij besluit van 7 juni 2021 heeft de Svb een definitief besluit genomen over het ouderdomspensioen van verzoeker, waarbij een korting van 42% is toegepast op een ouderdomspensioen naar de norm van een ongehuwde.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanaf zijn vertrek uit Nederland op 7 mei 2008 vrijwillig verzekerd is geweest. Niet gebleken is dat verzoeker binnen een jaar na zijn vertrek bij de Svb een aanvraag heeft ingediend als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de AOW, en ook niet dat daarop door de Svb is beslist. Verzoeker geeft zelf ook aan dat hij niet meer kan bewijzen dat hij bij de Svb om voortzetting van zijn AOW-verzekering heeft gevraagd. De stelling van verzoeker dat op zijn WAO-uitkering premies zouden zijn ingehouden, kan ook niet leiden tot de conclusie dat hij vrijwillig zou zijn verzekerd voor de AOW. Verzoeker heeft namelijk niet met stukken onderbouwd dat het UWV bedragen op zijn WAO-uitkering heeft ingehouden en dat deze AOW-premies zijn afgedragen. Verzoeker heeft bij zijn bezwaarschrift een bericht van het UWV overgelegd waaruit blijkt dat hij bij het UWV heeft aangegeven verzekerd te willen blijven voor de AOW en daarvoor premies te willen afdragen. Maar daaruit blijkt ook dat het UWV daartoe nooit een verzoek van de Svb heeft ontvangen. Voor zover verzoeker aanvoert dat het ontvangen van een WAO-uitkering voldoende grond is om als verzekerde voor de AOW te worden aangemerkt, overweegt de rechtbank dat het tot 1 januari 2000 op grond van het Besluit uitbreiding en beperking verzekerden volksverzekeringen 1999 mogelijk was om met bijvoorbeeld een WAO-uitkering in het buitenland verplicht verzekerd te blijven voor de AOW. Deze uitbreiding van de verzekeringsplicht is echter vervallen per
1 januari 2000 en kan verzoeker in dit geval dus niet baten. De rechtbank vindt verder niet dat het de Svb kan worden verweten dat hij verzoeker onvoldoende heeft geïnformeerd over de mogelijkheid om zich bij een vertrek naar het buitenland vrijwillig te verzekeren voor de AOW. Uit vaste rechtspraak volgt dat het aan verzoeker zelf is zich te informeren over de mogelijkheid van vrijwillige verzekering. De wet laat niet toe dat de Svb een minnelijke regeling treft zoals door verzoeker is voorgesteld.
3. Verzoeker heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en heeft een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening gedaan dat ertoe strekt dat de ontbrekende 42% van zijn ouderdomspensioen wordt uitbetaald.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.Op grond van de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.1.2.Op grond van artikel 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.