In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland van 6 april 2018, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het CAK ongegrond verklaarde. Appellant had bezwaar gemaakt tegen verschillende facturen die door het CAK waren verzonden in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het CAK had na onderzoek de bezwaren van appellant afgewezen, maar appellant stelde dat de facturen onjuist waren en dat hij recht had op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant niet met concrete onderbouwing had aangetoond dat het CAK zich op foutieve gegevens had gebaseerd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, met uitzondering van de schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Raad oordeelde dat de redelijke termijn met afgerond twee jaar was overschreden en kende appellant een schadevergoeding van € 2.000,- toe, te betalen door de Staat der Nederlanden. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met D. Hardonk-Prins als voorzitter.