Uitspraak
21 388 WIA
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
,-in beroep (2 punten) en € 1.518,- in hoger beroep (2 punten) voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 3.577,-.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de herziening van zijn WIA-uitkering en de oplegging van een boete wegens schending van de inlichtingenverplichting. Appellant ontvangt sinds 29 juli 2014 een WIA-uitkering. In november 2015 werd er door de politie een hennepkwekerij aangetroffen in de woning van appellant. Het Uwv heeft op basis van deze informatie en een onderzoek naar de rechtmatigheid van de WIA-uitkering van appellant, besluiten genomen om de uitkering te herzien en een boete op te leggen. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het Uwv heeft deze ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat appellant niet had betwist dat hij geen melding had gemaakt van de hennepkwekerij. In hoger beroep herhaalt appellant zijn stelling dat hij geen weet had van de hennepkwekerij en dat zijn partner deze had opgezet. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat het Uwv aannemelijk heeft gemaakt dat appellant de hennepkwekerij zelf heeft geëxploiteerd en dat hij de inlichtingenverplichting heeft geschonden. De Raad bevestigt de herziening van de WIA-uitkering, maar verlaagt de boete van € 650,40 naar € 40,-, gelet op de aflossingscapaciteit van appellant. De uitspraak van de rechtbank wordt voor het overige bevestigd.