In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft de weigering van een persoonsgebonden budget (pgb) door het zorgkantoor aan de erven van een overleden betrokkene. De betrokkene had een indicatie voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) en had verzocht om een pgb om zorg te kunnen inkopen. Het zorgkantoor weigerde dit, omdat het pgb niet op doelmatige wijze zou voorzien in toereikende zorg van goede kwaliteit. De Raad heeft vastgesteld dat de betrokkene slechts één zorgverlener wilde inschakelen, wat niet voldeed aan de vereisten voor 24-uurszorg en onvoldoende toezicht met zich meebracht. De rechtbank had het beroep van de erven niet-ontvankelijk verklaard, maar de Raad heeft deze uitspraak vernietigd en het beroep ongegrond verklaard. De Raad heeft het zorgkantoor veroordeeld in de proceskosten van de erven en bepaald dat het griffierecht wordt terugbetaald. De uitspraak is openbaar gedaan op 27 juli 2022.