ECLI:NL:CRVB:2022:1657

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juli 2022
Publicatiedatum
28 juli 2022
Zaaknummer
18/2169 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing Wajong-uitkering en beoordeling van nieuwe feiten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant had eerder, op 13 oktober 2014, een Wajong-uitkering aangevraagd, maar deze werd afgewezen omdat hij niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt werd geacht. Op 10 oktober 2016 diende appellant een tweede aanvraag in, die door het Uwv werd afgewezen op basis van de conclusie dat hij arbeidsvermogen had. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond.

In hoger beroep voerde appellant aan dat hij duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en dat er nieuwe feiten zijn die aanleiding geven om terug te komen op het eerdere besluit. Het Uwv had echter geen aanleiding gezien om het eerdere besluit van 4 december 2014 te herzien, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren aangevoerd. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat de Wajong-uitkering pas per 10 oktober 2016 tot uitbetaling komt, de datum van de tweede aanvraag.

De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en het bestreden besluit van het Uwv, maar verklaarde het beroep tegen het besluit van 13 december 2021 ongegrond. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 3.795,- bedragen, en werd bepaald dat het Uwv het griffierecht aan appellant vergoedt.

Uitspraak

18/2169 Wajong, 21/4574 Wajong
Datum uitspraak: 27 juli 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
20 maart 2018, 17/4514 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. Gürses, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2020. Voor appellant is mr. Gürses verschenen. Het Uwv heeft zich, door middel van videobellen, laten vertegenwoordigen door mr. E. Moerman.
Het onderzoek ter zitting is geschorst en het Uwv heeft een medisch onderzoek laten plaatsvinden door psychiater drs. W.P.C. Koppes en psycholoog drs. M. Niemeijer, beiden werkzaam voor Psyon. Op 15 juni 2021 hebben zij een rapport uitgebracht.
Het Uwv heeft op 13 december 2021 een gewijzigde beslissing op het bezwaar van appellant (bestreden besluit 2) genomen.
Appellant heeft een zienswijze op deze beslissing naar voren gebracht.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 15 juni 2022. Voor appellant is mr. Gürses verschenen en het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Moerman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1996, heeft op 13 oktober 2014 een uitkering aangevraagd op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010). Daarbij is vermeld dat bij appellant sprake is van een oppositionele opstandige gedragsstoornis (ODD). Bij besluit van 4 december 2014 heeft het Uwv appellant niet in aanmerking gebracht voor Wajong-uitkering omdat hij niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
1.2.
Op 10 oktober 2016 heeft appellant opnieuw een Wajong-uitkering aangevraagd. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 21 december 2016 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen omdat appellant arbeidsvermogen heeft. Bij besluit van 26 september 2017 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 21 december 2016 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden
besluit 1 ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is en het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant arbeidsvermogen heeft. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afdoende gemotiveerd dat, ondanks de vastgestelde oppositioneel opstandige gedragsstoornis, appellant een uur aaneengesloten kan werken en ten minste vier uur per dag belastbaar is. Ook wordt appellant, mede gelet op de rapportages van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, in staat geacht een taak te verrichten in een arbeidsorganisatie en heeft hij basale werknemersvaardigheden.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Appellant is in 2013 reeds onderzocht en toen is een ODD vastgesteld. Onder verwijzing naar de hieruit voorvloeiende klachten stelt appellant dat hij voldoet aan de vier voorwaarden van artikel 1a:1, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten.
3.2.
Naar aanleiding van het onderzoek door Psyon, heeft het Uwv op 13 december 2021 bestreden besluit 2 genomen. Bij dit besluit heeft het Uwv de aanvraag van 10 oktober 2016 alsnog aangemerkt als een verzoek om terug te komen van het besluit van 4 december 2014. Volgens het Uwv zijn door appellant geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aangevoerd, zodat geen aanleiding bestaat om voor het verleden terug te komen van het besluit van 4 december 2014. Omdat de aanvraag van appellant ook een beroep op de duuraanspraken-jurisprudentie behelst, heeft het Uwv vervolgens een inhoudelijke beoordeling verricht en geconcludeerd dat appellant op zijn 17/18e jaar volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. Gelet hierop heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 21 december 2016 alsnog gegrond verklaard. Appellant heeft vanaf 21 oktober 2014 recht op een Wajong-uitkering op grond van hoofdstuk 2 van de Wajong. Deze uitkering komt echter pas tot uitbetaling per 10 oktober 2016, de datum van de tweede aanvraag.
3.3.
Appellant heeft in reactie op bestreden besluit 2 aangevoerd dat de uitkering ten onrechte pas vanaf 16 oktober 2016 (lees: 10 oktober 2016) wordt uitbetaald. Volgens appellant is het besluit uit 2014 onjuist en daarom moet de Wajong-uitkering worden uitbetaald vanaf de datum van de eerste aanvraag. Appellant vindt het onrechtvaardig dat hij, vanwege een niet tijdig bezwaar tegen het besluit 4 december 2014, wordt geconfronteerd met de ongelukkige keuze van het Uwv. Volgens appellant kunnen de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep worden opgevat als een nieuw feit of veranderde omstandigheid op grond waarvan ook voor het verleden moet worden teruggekomen van het besluit van 4 december 2014.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met bestreden besluit 2 heeft het Uwv bestreden besluit 1 niet langer gehandhaafd. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak, waarbij de rechtbank een oordeel heeft gegeven over bestreden besluit 1, niet in stand kan blijven. De Raad zal zowel de aangevallen uitspraak als bestreden besluit 1 vernietigen.
4.2.
Aangezien appellant zich niet kan verenigen met bestreden besluit 2 wordt op grond van artikel 6:19 van de Awb in samenhang met artikel 6:24 van de Awb het hoger beroep van appellant mede geacht te zijn gericht tegen bestreden besluit 2.
4.3.
Bij bestreden besluit 2 heeft het Uwv op de herhaalde aanvraag van appellant beslist met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is (zie de uitspraken van de Raad van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872, en 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115).
4.4.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. De aanvrager dient uiterlijk in de bezwaarfase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden naar voren te brengen.
4.5.
Het rapport van Psyon van 15 juni 2021 is pas in hoger beroep tot stand gekomen op verzoek van het Uwv. Dit rapport betreft geen nieuw feit of veranderde omstandigheid in voormelde zin, omdat het niet door appellant uiterlijk in bezwaar aan de herhaalde aanvraag ten grondslag is gelegd. Ook de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidskundige bezwaar en beroep, waarnaar appellant zonder nadere onderbouwing verwijst, kunnen niet als een dergelijk feit of omstandigheid worden aangemerkt. Het Uwv was dan ook niet gehouden om – voor het verleden – terug te komen van het besluit van 4 december 2014. In wat appellant heeft aangevoerd wordt geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit 2 evident onredelijk is.
4.6.
Niet in geschil is dat het Uwv de aanvraag van appellant, voor zover die betrekking heeft op de toekomst, terecht heeft ingewilligd. Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat het Uwv de Wajong-uitkering vanaf een eerder moment tot uitbetaling had moeten laten komen. Een aanvraag om voor de toekomst terug te komen van een eerder besluit wordt bij een duuraanspraak ingewilligd per datum van ontvangst van deze aanvraag. Daarbij wordt betrokken dat met het in de rechtspraak van de Raad aangebrachte onderscheid bij de te verrichten toetsing wat betreft het verleden en de toekomst is beoogd te voorkomen dat een besluit waarbij ten onrechte geen of een te lage aanspraak is toegekend, blijvend aan de aanvrager wordt tegengeworpen. Het Uwv heeft de aanvraag van appellant op 10 oktober 2016 ontvangen, zodat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat de Wajonguitkering eerst per die datum tot uitbetaling komt.
4.7.
Uit 4.4, 4.5 en 4.6 volgt dat het beroep tegen bestreden besluit 2 niet slaagt.
5. In verband met de vernietiging van bestreden besluit 1 bestaat aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 1.518,- voor verleende rechtsbijstand in beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en op € 2.277,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep (1 punt voor het hogerberoepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van 26 november 2020, 0,5 punt voor de reactie op bestreden besluit 2 en 0,5 punt voor het verschijnen op de nadere zitting van 15 juni 2022), in totaal € 3.795,-. Tevens is er aanleiding te bepalen dat het Uwv het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht aan appellant vergoedt.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 26 september 2017 gegrond en vernietigt dat besluit;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 13 december 2021 ongegrond;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 3.795,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 172,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van K.M. Geerman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2022.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) K.M. Geerman