ECLI:NL:CRVB:2022:1643

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juli 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
21/2582 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van kinderbijslag met terugwerkende kracht en de toepassing van artikel 14 van de AKW

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van kinderbijslag aan appellante, de moeder van vier kinderen. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had eerder besloten dat appellante geen recht had op kinderbijslag voor twee van haar kinderen, omdat zij niet in belangrijke mate had bijgedragen aan hun onderhoud. Appellante had in april 2020 opnieuw kinderbijslag aangevraagd, maar de Svb kende deze slechts met één jaar terugwerkende kracht toe, in overeenstemming met artikel 14, derde lid, van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Dit artikel is van dwingend recht en laat geen ruimte voor uitzonderingen, wat betekent dat de Svb niet verder terug kan gaan dan één jaar voorafgaand aan de aanvraag.

De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellante tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd opgemerkt dat de wetgever met de wijziging van artikel 14, derde lid, van de AKW de mogelijkheid om met meer dan één jaar terugwerkende kracht kinderbijslag toe te kennen, heeft geschrapt. Appellante voerde aan dat er bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering rechtvaardigden, maar de Raad oordeelde dat er geen dergelijke omstandigheden waren die de strikte toepassing van de wet konden rechtvaardigen. Bovendien werd vastgesteld dat de Svb de aanvraag en het bezwaarschrift van appellante terecht niet als verzoek om herziening had aangemerkt.

De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

21.2582 AKW

Datum uitspraak: 14 juli 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 juni 2021, 20/5961 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G.J. de Kaste, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juni 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. De Kaste. De Svb heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

Feiten
1.1.
Appellante is moeder van vier kinderen: [naam 1] (geboren op [geboortedatum] 2003), [naam 2] (geboren op [geboortedatum] 2006), [naam 3] (geboren op [geboortedatum] 2010) en [naam 3] (geboren op [geboortedatum] 2012). [naam 2] en [naam 3] wonen niet bij appellante. De Svb heeft appellante bij besluit van 19 april 2019 medegedeeld dat zij vanaf het vierde kwartaal van 2018 geen recht heeft op kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voor [naam 3] en dat een eerder afgegeven afwijsbeschikking voor [naam 2] blijft staan. Daaraan is ten grondslag gelegd dat appellante niet in belangrijke mate heeft bijgedragen in het onderhoud van [naam 2] en [naam 3] .
Besluitvorming Svb
1.2.
In april 2020 heeft appellante opnieuw kinderbijslag aangevraagd bij de Svb voor [naam 2] en [naam 3] . De aanvraag werd ondersteund door een verklaring van een medewerker van Jeugdbescherming, waarin een toelichting werd gegeven op de onderhoudskosten die appellante maakt ten behoeve van haar kinderen. Bij besluit van 25 juni 2020 heeft de Svb met ingang van het tweede kwartaal van 2019 kinderbijslag aan appellante toegekend. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, omdat de kinderbijslag volgens haar ten onrechte niet met een verdergaande terugwerkende kracht is toegekend. Bij besluit van 7 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Procedure bij de rechtbank
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Svb terecht geen verdere terugwerkende kracht dan een jaar voorafgaande aan de aanvraag om kinderbijslag heeft toegekend. Hiertoe is overwogen dat artikel 14, derde lid, van de AKW van dwingend recht is, zodat er geen ruimte is voor de Svb om daarvan af te wijken. Verder is de rechtbank van oordeel dat de Svb het bezwaarschrift terecht niet heeft aangemerkt als een verzoek om terug te komen op eerdere besluiten.
Standpunt in hoger beroep
3. Appellante heeft haar standpunt herhaald dat de Svb met een verdergaande terugwerkende kracht dan één jaar kinderbijslag had moeten toekennen. Daartoe is aangevoerd dat uit de memorie van toelichting [1] bij de wijziging van artikel 14, derde lid, van de AKW blijkt dat de terugwerkende kracht van een toekenning is beperkt, omdat het slechts om 150 gevallen per jaar zou gaan. Appellante meent dat het aan de Svb is om te bewijzen of dat wel klopt, omdat het in praktijk om meer gevallen lijkt te gaan. Verder is betoogd dat wel sprake is van een verzoek om herziening. Appellante heeft de afgelopen jaren evenveel onderhoudskosten gemaakt voor haar kinderen als de kosten op grond waarvan nu kinderbijslag is toegekend. De Svb heeft niet aan haar duidelijk gemaakt dat zij met diezelfde onderhoudskosten wel recht zou hebben op kinderbijslag, anders had zij eerder een nieuwe aanvraag ingediend.
Oordeel van de Raad
4.1.
Tussen partijen is in geschil of appellante met een verdergaande terugwerkende kracht dan één jaar voorafgaande aan de aanvraag recht heeft op kinderbijslag.
4.2.
Appellante heeft in april 2020 opnieuw kinderbijslag aangevraagd. Hierdoor is artikel 14, derde lid, van de AKW van toepassing. Op grond van die bepaling kan het recht op kinderbijslag niet vroeger ingaan dan één jaar voorafgaand aan de eerste dag van het kwartaal waarin de aanvraag werd ingediend. Sinds 1 januari 2016 is het niet meer mogelijk om voor bijzondere gevallen een uitzondering te maken. Vergelijk de uitspraak van de Raad van 6 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1065. Appellante heeft haar aanvraag gedaan na 1 januari 2016. De Raad sluit zich dan ook aan bij de overwegingen van de rechtbank op dit punt.
4.3.
Artikel 14, derde lid, van de AKW is met de Verzamelwet SZW (Staatsblad 2015 464) gewijzigd. Uit de memorie van toelichting blijkt waarom de wetgever de bevoegdheid van de Svb om met meer dan één jaar terugwerkende kracht kinderbijslag toe te kennen, heeft laten vervallen. De reden daarvoor is dat de uitvoeringskosten in geen verhouding staan tot het aantal personen dat op dat moment voordeel had van die bepaling. Het gaat om circa 150 onderzoeken en enkele tientallen bezwaarzaken per jaar, terwijl slechts in een beperkt aantal gevallen langer dan een jaar met terugwerkende kracht wordt uitbetaald. De wijziging leverde behalve een vereenvoudiging ook een kleine besparing op de uitvoeringskosten op.
4.4.
Appellante heeft haar stelling, welke zij voor het eerst ter zitting naar voren heeft gebracht, dat het maar de vraag is of het om 150 gevallen gaat op geen enkele wijze onderbouwd. Voor zover appellante met haar stelling heeft beoogd te betogen dat artikel 14, derde lid, van de AKW buiten toepassing moet worden gelaten, gaat de Raad hier ook aan voorbij. Volgens vaste rechtspraak houdt het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet het verbod in om wetten in formele zin, zoals in dit geval de AKW, te toetsen aan algemene rechtsbeginselen en brengt dit voorts mee dat de rechter niet mag treden in de belangenafweging die de wetgever heeft verricht of geacht moet worden te hebben verricht (zie bijvoorbeeld, in navolging van het arrest van de Hoge Raad van 14 april 1989, ECLI:NL:HR:1989:AD5725 (het Harmonisatiewetarrest), de uitspraak van de Raad van 2 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3136). Dit neemt echter niet weg dat, indien sprake is van bijzondere omstandigheden die niet zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever, dit aanleiding kan geven tot een andere uitkomst dan waartoe strikte toepassing van de wet leidt. Dit is het geval indien nietverdisconteerde omstandigheden die strikte toepassing zozeer in strijd doet zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven. Deze bijzondere omstandigheden kunnen slechts bij hoge uitzondering worden aangenomen. Van bijzondere omstandigheden als hiervoor bedoeld die moeten leiden tot het buiten toepassing laten van de wet is in het geval van appellante geen sprake.
4.5.
Verder wordt appellante niet gevolgd in haar standpunt dat de Svb ten onrechte niet heeft beslist op een verzoek om herziening. Niet kan uit de aanvraag en het bezwaar worden afgeleid dat appellante heeft verzocht om herziening van eerdere besluiten. De Svb heeft de aanvraag en het bezwaarschrift dan ook terecht niet aangemerkt als verzoek om herziening.
Conclusie
4.6.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Wolfrat, in tegenwoordigheid van E.J. van der Veldt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2022.
(getekend) M. Wolfrat
(getekend) E.J. van der Veldt

Voetnoten

1.TK 2014-2015, 34 273, nr. 3, blz. 2.