ECLI:NL:CRVB:2022:1643
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van kinderbijslag met terugwerkende kracht en de toepassing van artikel 14 van de AKW
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van kinderbijslag aan appellante, de moeder van vier kinderen. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had eerder besloten dat appellante geen recht had op kinderbijslag voor twee van haar kinderen, omdat zij niet in belangrijke mate had bijgedragen aan hun onderhoud. Appellante had in april 2020 opnieuw kinderbijslag aangevraagd, maar de Svb kende deze slechts met één jaar terugwerkende kracht toe, in overeenstemming met artikel 14, derde lid, van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Dit artikel is van dwingend recht en laat geen ruimte voor uitzonderingen, wat betekent dat de Svb niet verder terug kan gaan dan één jaar voorafgaand aan de aanvraag.
De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellante tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd opgemerkt dat de wetgever met de wijziging van artikel 14, derde lid, van de AKW de mogelijkheid om met meer dan één jaar terugwerkende kracht kinderbijslag toe te kennen, heeft geschrapt. Appellante voerde aan dat er bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering rechtvaardigden, maar de Raad oordeelde dat er geen dergelijke omstandigheden waren die de strikte toepassing van de wet konden rechtvaardigen. Bovendien werd vastgesteld dat de Svb de aanvraag en het bezwaarschrift van appellante terecht niet als verzoek om herziening had aangemerkt.
De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.