ECLI:NL:CRVB:2022:1614
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Herziening afwijzing verzoek om gelijkstelling als tweede generatie-oorlogsslachtoffer
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juli 2022 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellant en de Pensioen- en Uitkeringsraad. De appellant, geboren in 1946, had verzocht om herziening van een eerdere afwijzing van zijn aanvraag om als tweede generatie-oorlogsslachtoffer met de vervolgde gelijkgesteld te worden. De afwijzing was gebaseerd op het ontbreken van medische gegevens van de moeder van de appellant, die in 1981 was overleden. De Raad oordeelde dat zonder deze gegevens niet kon worden vastgesteld of de appellant psychische klachten had die in overwegende mate door de vervolgingsgevolgen van zijn moeder waren ontstaan.
De appellant had eerder, in 1994, een aanvraag ingediend die was afgewezen. Na verschillende procedures en besluiten, waaronder een vernietiging van een eerdere afwijzing door de Raad in 2002, bleef de situatie ongewijzigd. De Raad benadrukte dat sinds de wetswijziging van 15 juli 1994 het niet meer mogelijk is om naoorlogse geboren personen met de vervolgden gelijk te stellen, tenzij er sprake is van een aperte, verwijtbare fout in de eerdere beoordeling. De Raad concludeerde dat er geen grond was voor het oordeel dat de Pensioen- en Uitkeringsraad bij de eerdere beoordeling fouten had gemaakt.
Uiteindelijk verklaarde de Raad het beroep ongegrond, omdat het ontbreken van objectieve medische gegevens van de moeder van de appellant een belangrijke factor was die de beoordeling van de aanvraag bemoeilijkte. De Raad oordeelde dat de appellant niet kon worden gelijkgesteld met de vervolgde, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.