ECLI:NL:CRVB:2022:1480
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake Ziektewetuitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot zijn Ziektewetuitkering. Appellant, die zich op 19 oktober 2018 ziekmeldde met schouderklachten, ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv zijn ZW-uitkering per 8 december 2019 beëindigd, omdat hij in staat werd geacht om meer dan 65% van zijn oude loon te verdienen. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn beperkingen zijn onderschat, vooral gezien een suïcidepoging rond de datum in geding. Hij verzocht om een onafhankelijke deskundige in te schakelen en betwistte de geschiktheid van bepaalde functies die het Uwv had geselecteerd. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv zorgvuldig heeft gehandeld en dat er geen reden is om te twijfelen aan de medische beoordeling. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en concludeert dat appellant per 18 december 2019 in staat was om ten minste een van de geselecteerde functies te verrichten. De Raad wijst het verzoek om een deskundige af, omdat er geen twijfel bestaat aan de medische beoordeling.