In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juni 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de minister van Justitie en Veiligheid. Appellant, werkzaam sinds 1990, werd op 15 december 2019 eervol ontslagen op grond van artikel 99 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR). De Raad oordeelde dat het ontslag terecht was verleend, maar dat appellant recht had op een ontslagvergoeding. De verstoorde arbeidsverhouding was in overwegende mate te wijten aan de opstelling en handelwijze van de minister. Appellant had eerder misstanden gemeld, waaronder machtsmisbruik en intimidatie, wat leidde tot een vertrouwensbreuk. De Raad concludeerde dat de minister onvoldoende had gedaan om de situatie te herstellen na de ziekmelding van appellant en dat er geen adequate mediation was opgestart. Hierdoor was herplaatsing binnen de organisatie niet mogelijk. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en kende appellant een ontslagvergoeding toe, naast de reeds toegekende ontslaguitkering. De minister werd veroordeeld in de proceskosten van appellant.