In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellanten, een echtpaar dat sinds 1988 met elkaar gehuwd is, ontvingen AOW-pensioen. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had hen medegedeeld dat zij vanaf april 2019 recht hadden op gehuwdenpensioen, omdat zij niet duurzaam gescheiden leefden. De appellanten waren het hier niet mee eens en stelden dat zij hun leven leidden alsof zij niet met elkaar gehuwd waren. De rechtbank had hun beroep tegen de besluiten van de Svb ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.
De Raad overwoog dat voor de beoordeling van duurzaam gescheiden leven aan bepaalde voorwaarden moet worden voldaan. De appellanten gaven aan regelmatig contact te hebben, elkaar te bezoeken en samen boodschappen te doen. De Svb stelde dat deze contacten niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van duurzaam gescheiden leven. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de appellanten in de periode in geding niet duurzaam gescheiden van elkaar leefden. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de eerdere uitspraak bevestigd werd.
De uitspraak benadrukt de criteria voor duurzaam gescheiden leven en hoe deze in de praktijk worden beoordeeld, met name in het kader van de AOW-regelgeving. De Raad wees erop dat de feitelijke omstandigheden bepalend zijn voor de beoordeling, en dat het niet voldoende is dat de echtgenoten niet samenwonen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan.