ECLI:NL:CRVB:2022:139

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 januari 2022
Publicatiedatum
21 januari 2022
Zaaknummer
20/511 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van duurzaam gescheiden leven in het kader van AOW-pensioen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellanten, een echtpaar dat sinds 1988 met elkaar gehuwd is, ontvingen AOW-pensioen. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had hen medegedeeld dat zij vanaf april 2019 recht hadden op gehuwdenpensioen, omdat zij niet duurzaam gescheiden leefden. De appellanten waren het hier niet mee eens en stelden dat zij hun leven leidden alsof zij niet met elkaar gehuwd waren. De rechtbank had hun beroep tegen de besluiten van de Svb ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.

De Raad overwoog dat voor de beoordeling van duurzaam gescheiden leven aan bepaalde voorwaarden moet worden voldaan. De appellanten gaven aan regelmatig contact te hebben, elkaar te bezoeken en samen boodschappen te doen. De Svb stelde dat deze contacten niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van duurzaam gescheiden leven. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de appellanten in de periode in geding niet duurzaam gescheiden van elkaar leefden. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de eerdere uitspraak bevestigd werd.

De uitspraak benadrukt de criteria voor duurzaam gescheiden leven en hoe deze in de praktijk worden beoordeeld, met name in het kader van de AOW-regelgeving. De Raad wees erop dat de feitelijke omstandigheden bepalend zijn voor de beoordeling, en dat het niet voldoende is dat de echtgenoten niet samenwonen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan.

Uitspraak

20.511 AOW, 20/512 AOW

Datum uitspraak: 13 januari 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
20 december 2019, 19/4077 en 19/4078 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats 1] (appellant) en
[appellante] te [woonplaats 2] (appellante),
(hierna: appellanten)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. A.L.J. Blok, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2021. Appellanten zijn verschenen, bijgestaan door mr. Blok. Het Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. W. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellanten zijn op [datum start huwelijk] 1988 met elkaar gehuwd. Appellant ontving vanaf
1 augustus 2001 een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) naar de norm voor een gehuwde (gehuwdenpensioen) met toeslag. Naar aanleiding van de mededeling van appellant dat hij niet meer op hetzelfde adres woont als appellante en hij in een echtscheiding is verwikkeld, is het ouderdomspensioen van appellant met ingang van 1 februari 2012 gewijzigd naar het pensioen voor een ongehuwde (ongehuwdenpensioen). Appellante ontving vanaf 21 september 2016 een ongehuwdenpensioen.
1.2.
In het kader van een onderzoek van de Svb bij gehuwde AOW-gerechtigden die een ongehuwdenpensioen ontvangen omdat zij duurzaam gescheiden zouden leven van hun echtgenoot of echtgenote, is er in maart 2019 bij appellanten een huisbezoek afgelegd op de separate woonadressen. Appellanten hebben een verklaring afgelegd die zijn weerslag heeft gevonden in de op 20 en 26 maart 2019 ingevulde en ondertekende formulieren ‘Onderzoek DGL’.
1.3.
Naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek heeft de Svb, bij afzonderlijke besluiten van 10 april 2019, aan appellanten medegedeeld dat zij vanaf april 2019 ieder recht hebben op een ouderdomspensioen gehuwdenpensioen omdat zij niet meer duurzaam gescheiden leven. Het bezwaar tegen deze besluiten is ongegrond verklaard bij afzonderlijke beslissingen van 10 juli 2019 (bestreden besluiten).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van appellanten tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep hebben appellanten zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd omdat de rechtbank naar hun mening ten onrechte heeft geoordeeld dat geen sprake is van duurzaam gescheiden leven. Zij wijzen er in hoger beroep opnieuw op dat zij hun leven leiden als waren zij niet met elkaar gehuwd. Zij menen dat de rechtbank de door hen gegeven aanvullende toelichting niet op waarde heeft geschat.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW wordt voor de toepassing van de AOW als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
4.2.
Voor gevallen waarin geen sprake is van een ongewilde verbreking van de huwelijkse samenleving legt de Raad het begrip duurzaam gescheiden leven als volgt uit. Gehuwde mensen leven pas duurzaam gescheiden als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
a. a) ten minste één van hen wil de huwelijkse samenleving verbreken;
b) ieder van hen leidt afzonderlijk een eigen leven alsof hij of zij niet met de ander is gehuwd;
c) ten minste één van hen bedoelt deze situatie als blijvend.
Of aan deze voorwaarden wordt voldaan, moet blijken uit de feitelijke omstandigheden. Daarvoor is niet voldoende dat betrokkenen hun hoofdverblijf niet hebben in dezelfde woning. De huwelijkse samenleving kan immers bestaan zonder dat de echtgenoten samenwonen (uitspraak van de Raad van 9 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX9932). Voor de beoordeling of mensen duurzaam gescheiden leven is verder niet van belang om welke redenen zij de huwelijkse samenleving niet (of nog niet, niet meer of niet opnieuw) hebben verbroken (uitspraken van de Raad van 2 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1277 en 3 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1093).
4.3.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellanten in de periode in geding niet duurzaam gescheiden van elkaar leefden. Appellanten hebben verklaard dat zij dagelijks contact met elkaar hebben om na te gaan of het goed gaat met de ander. Volgens hun verklaring zien zij elkaar twee keer per maand, beurtelings in de woning van de één en de woning van de ander. Zij doen een keer per twee weken gezamenlijk boodschappen zodat appellant de zware boodschappen voor zijn vrouw kan tillen. Appellant heeft een sleutel van de woning van appellante. Hij heeft verklaard deze sleutel te gebruiken als appellante incidenteel vraagt of hij iets voor haar wil doen als zij niet thuis is. Appellante heeft ook een sleutel van de woning van appellant voor een geval van nood. Bij ziekte houden zij elkaar in de gaten en komen bij de ander langs om te vragen hoe het gaat. Als appellant naar het ziekenhuis moet, gaat appellante met hem mee als zijn dochter daartoe niet in de gelegenheid is
.Ook heeft appellante verklaard dat zij twee keer per jaar gezamenlijk de (klein)kinderen van appellant bezoeken en dat zij sporadisch een gezamenlijke activiteit ondernemen. Gezien al deze feiten en omstandigheden kan niet worden gezegd dat appellanten in april 2019 duurzaam gescheiden van elkaar leefden.
4.4.
De Svb heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat een deel van de genoemde contacten wellicht te duiden is als contacten in het kader van mantelzorg die niet kunnen bijdragen aan de conclusie dat er geen sprake is van duurzaam gescheiden leven, maar dat dit niet geldt voor het overgrote deel van de contacten. Ook als de Raad deze ‘mantelzorgcontacten’ buiten beschouwing zou laten, kan nog steeds niet worden geconcludeerd dat appellanten ieder hun eigen leven leiden alsof zij niet met de ander waren gehuwd. Dat geen sprake is van een financiële verbondenheid tussen appellanten maakt deze conclusie niet anders.
4.5.
Uit wat onder 4.2 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van M.E. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2022.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) M.E. van Donk
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip duurzaam gescheiden leven.