ECLI:NL:CRVB:2022:1347

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 juni 2022
Publicatiedatum
24 juni 2022
Zaaknummer
20/1336 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging en terugvordering van AIO-aanvulling door de Sociale verzekeringsbank wegens gebrek aan medewerking bij vestiging hypotheek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die sinds 1 december 2009 een pensioen ontvangt op grond van de Algemene Ouderdomswet, had een AIO-aanvulling aangevraagd die als lening werd verstrekt. De Sociale verzekeringsbank (Svb) beëindigde deze AIO-aanvulling en vorderde de kosten terug, omdat appellant niet de benodigde documenten had overgelegd en niet meewerkte aan het vestigen van een hypotheek op zijn woning. De Svb had appellant eerder geïnformeerd dat medewerking aan het vestigen van een hypotheek noodzakelijk was voor het behoud van de AIO-aanvulling. Appellant stelde dat hij door zijn leeftijd niet in staat was een extra hypotheek af te sluiten en dat hij de woning niet kon verkopen. De Raad oordeelde dat de Svb bevoegd was om de AIO-aanvulling te beëindigen en de kosten terug te vorderen, omdat appellant niet had aangetoond dat hij niet in staat was om de gevraagde medewerking te verlenen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij het beroep van appellant ongegrond werd verklaard.

Uitspraak

20 1336 PW

Datum uitspraak: 21 juni 2022
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 24 februari 2020, 19/4348 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. P.W.E. Ros, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2022. Namens appellant is mr. Ros verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Stahl-de Bruin.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 1 december 2009 een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet naar de norm voor een gehuwde (gehuwdenpensioen) met een gedeeltelijke toeslag.
1.2.
Appellant is voor de helft eigenaar van de door hem en zijn echtgenote bewoonde woning.
1.3.
Bij brief van 16 maart 2012 heeft de Svb appellant meegedeeld dat hij in aanmerking kan komen voor bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) die als lening wordt verstrekt. De lening moet worden terugbetaald zodra de woning wordt verkocht, het inkomen boven het bijstandsniveau komt en/of als er geen recht meer bestaat op een AIO-aanvulling. Indien appellant de aangevraagde AIO-aanvulling in de vorm van een lening wil ontvangen, dan dient hij een medewerkingsverklaring ten behoeve van het vestigen van een krediethypotheek op de woning in te vullen. Op 9 april 2012 heeft appellant de medewerkingsverklaring ingevuld en ondertekend naar de Svb geretourneerd.
1.4.
Op 31 juli 2012 heeft appellant aanvullende bijstand ingevolge de Wet Werk en Bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) aangevraagd. Op de woning rustte toen conservatoir beslag dat was gelegd door de officier van justitie. Namens de bank die een hypotheekrecht op de woning had, was verklaard dat de bank niet toestond dat er een hypotheek werd gevestigd achter haar hypothecaire inschrijving.
1.5.
Bij besluit van 1 maart 2013 heeft de Svb aan appellant met ingang van 31 juli 2012 een AIO-aanvulling toegekend naar de norm voor een gehuwde. Omdat appellant vermogen heeft in de vorm van woningbezit is de AIO-aanvulling verstrekt in de vorm van een lening. Op dat moment is geen krediethypotheek ten behoeve van de Svb op de woning gevestigd.
1.6.
Tijdens een rechtmatigheidsonderzoek, waarvan de bevindingen zijn neergelegd in een rapport van 1 december 2016, heeft de Svb geconstateerd dat het beslag op de woning van appellant per 21 juni 2016 was opgeheven.
1.7.
Bij brieven van 13 en 17 februari 2017 heeft de Svb appellant meegedeeld dat meer informatie nodig is over zijn woningbezit. Appellant kan misschien een extra hypotheek op de woning afsluiten, waarvan hij de kosten van levensonderhoud kan betalen. Als een extra hypotheek niet mogelijk is dan dient appellant een schriftelijke bevestiging hiervan van de bank of hypotheekverstrekker over te leggen. Ook wil de Svb, nu het beslag is opgeheven, in verband met de toegekende AIO-aanvulling overgaan tot het vestigen van een krediethypotheek. De Svb heeft appellant in verband hiermee om informatie gevraagd over de WOZ-waarde van de woning, een kopie van de openstaande hypotheekschuld, kopieën van openstaande schulden die gebonden zijn aan de woning en het meest recente jaaroverzicht van de bank met betrekking tot de hypotheek op de woning. Bij brieven van 16 juni 2017,
28 augustus 2017, 14 maart 2018, 4 april 2018, 14 mei 2018 en 3 juli 2018 heeft de Svb appellant verzocht de (nog ontbrekende) informatie te verstrekken. Appellant heeft enkele stukken overgelegd. Bij besluit van 16 augustus 2018 heeft de Svb de AIO-aanvulling van appellant met ingang van 1 augustus 2018 opgeschort en hem verzocht de ontbrekende stukken over te leggen.
1.8.
Bij besluit van 2 november 2018 heeft de Svb, voor zover hier van belang, de
AIO-aanvulling op grond van de Participatiewet (PW) beëindigd op de grond dat appellant niet de gevraagde inlichtingen heeft verstrekt waardoor het recht op AIO-aanvulling niet meer kan worden vastgesteld. Bij afzonderlijk besluit van 2 november 2018 heeft de Svb, voor zover hier van belang, de door appellant over de periode van 31 juli 2012 tot en met 31 juli 2018 ontvangen AIO-aanvulling tot een bedrag van € 24.679,54 van appellant teruggevorderd.
1.9.
Bij besluit van 6 augustus 2019 (bestreden besluit) heeft de Svb de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 2 november 2018 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter zitting van de Raad is vastgesteld dat het hoger beroep is gericht tegen de beëindiging van de AIO-aanvulling per 2 november 2018 op de grond dat het recht op AIO-aanvulling niet kan worden vastgesteld en tegen de terugvordering op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder b, van de PW over de periode van 31 juli 2012 tot en met 31 juli 2018.
Beëindiging
4.2.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het voor hem niet mogelijk is een extra hypotheek op zijn woning af te sluiten wegens zijn leeftijd. Verder heeft hij aangevoerd dat het voor hem niet mogelijk is de woning te verkopen en met de opbrengsten daarvan in zijn levensonderhoud te voorzien.
4.3.
Op grond van artikel 50, eerste lid, van de PW heeft een belanghebbende die eigenaar is van een door hemzelf of zijn gezin bewoonde woning met bijbehorend erf recht op bijstand, voor zover tegeldemaking, bezwaring of verdere bezwaring van het in de woning met bijbehorend erf gebonden vermogen in redelijkheid niet kan worden verlangd.
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant (mede-)eigenaar is van de door hem en zijn echtgenote bewoonde woning, als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de PW. Omdat er conservatoir beslag op de woning rustte, heeft de Svb aanvankelijk niet van appellant verlangd dat de woning (verder) werd bezwaard met een hypotheek. Vast staat echter dat er sinds 21 juni 2016 geen conservatoir beslag meer op de woning rust. Op het moment dat de Svb hiermee bekend raakte, heeft zij documenten opgevraagd bij appellant, zodat zij kon bezien of er mogelijkheden waren een hypotheek te vestigen. Dit was nodig om te kunnen vaststellen of appellant nog voldeed aan de voorwaarden voor toekenning van bijstand. Appellant heeft echter – ook in hoger beroep – geen documenten overgelegd waaruit blijkt dat er geen (extra) hypotheek op de woning kon worden gevestigd. Hij beroept zich weliswaar op een telefonische afwijzing door een hypotheekverstrekker, maar dit is zonder verdere (schriftelijke) onderbouwing niet controleerbaar. Nu niet kon worden vastgesteld of appellant nog voldeed aan de voorwaarden om voor de AIO-aanvulling in aanmerking te komen, was de Svb op 2 november 2018 op grond van de artikelen 43 en 44 PW – die de bevoegdheid tot beëindiging van bijstand impliceren indien niet langer aan de voorwaarden voor toekenning wordt voldaan – bevoegd tot beëindiging daarvan over te gaan. De Svb heeft in redelijkheid van de bevoegdheid gebruik kunnen maken.
4.5.
Dat het voor appellant niet mogelijk zou zijn de woning te verkopen kan hem – wat hiervan ook zij – niet baten, nu de Svb de mogelijke verkoop van de woning niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd.
4.6.
De met betrekking tot de beëindiging van de AIO-aanvulling aangevoerde gronden slagen niet.
Terugvordering
4.7.
Appellant heeft in hoger beroep tegen de terugvordering van de AIO-aanvulling aangevoerd dat hem nimmer was gebleken dat de AIO-aanvulling als lening is verstrekt. Deze beroepsgrond slaagt alleen al niet omdat in het toekenningsbesluit van 1 maart 2013 duidelijk staat dat de AIO-aanvulling als lening wordt verstrekt.
4.8.
Appellant heeft verder aangevoerd dat de Svb hem pas bij brief van 13 februari 2017 heeft verzocht om medewerking te verlenen aan het vestigen van een hypotheek. De Svb vordert dan ook ten onrechte terug vanaf 31 juli 2012, want op dat moment was appellant, zoals hij stelt, nog niet in gebreke. Deze beroepsgrond slaagt ook niet. Daartoe is het volgende van belang.
4.9.
Op grond van artikel 48, derde lid, van de PW kunnen aan het verlenen van bijstand in de vorm van een geldlening verplichtingen worden verbonden die zijn gericht op meerdere zekerheid voor de nakoming van de aan deze bijstand verbonden rente- en aflossingsverplichtingen.
4.10.
Op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder b, van de PW kunnen de kosten van bijstand worden teruggevorderd, voor zover de bijstand in de vorm van een geldlening is verleend en de uit die geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen.
4.11.
De Svb heeft al bij brief van 16 maart 2012, dus voorafgaand aan het toekenningsbesluit van 1 maart 2013, aan appellant kenbaar gemaakt dat de AIO-aanvulling niet kon worden toegekend als appellant geen medewerking zou verlenen aan het vestigen van een hypotheek. Appellant heeft vervolgens op 9 april 2012 een verklaring ondertekend, inhoudende dat hij bereid was mee te werken aan het vestigen van een hypotheek. De Svb heeft aanvankelijk niet van appellant gevraagd mee te werken aan het vestigen van een hypotheek op de woning, omdat er conservatoir beslag op de woning rustte. Dit beslag is echter opgeheven per 21 juni 2016. De Svb mocht vervolgens, gelet op artikel 48, derde lid, van de PW en in aanmerking genomen de brief van 16 maart 2012 en de medewerkingsverklaring van 9 april 2012, verlangen dat appellant zou meewerken aan het vestigen van een hypotheek, die gericht was op zekerheid voor de nakoming van de verplichting tot terugbetaling van de gehele lening. Nu appellant die medewerking niet heeft verleend, heeft de Svb op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder b, van de PW de kosten van bijstand in redelijkheid kunnen terugvorderen vanaf 31 juli 2012.
Conclusie
4.12.
Uit 4.4 tot en met 4.11 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.L. Boxum als voorzitter en J.J. Janssen en A.B.J. van der Ham als leden, in tegenwoordigheid van B. van Dijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2022.
(getekend) J.L. Boxum
(getekend) B. van Dijk