ECLI:NL:CRVB:2022:1332

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juni 2022
Publicatiedatum
22 juni 2022
Zaaknummer
20/4407 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van medische geschiktheid en opleidingsniveau

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juni 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die een WIA-uitkering had aangevraagd. De appellant, die zich ziek had gemeld met rugklachten, had eerder ziekengeld ontvangen. Het UWV had echter geweigerd om hem een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank Amsterdam had het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat het UWV de medische situatie van de appellant correct had beoordeeld en dat de geselecteerde functies voor de appellant geschikt waren, ondanks zijn beperkte beheersing van de Nederlandse taal. De Raad volgde de argumentatie van het UWV dat de appellant, gezien zijn opleidingsniveau en werkervaring, in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het UWV en dat de appellant onvoldoende bewijs had geleverd om zijn stelling dat zijn beperkingen waren onderschat te onderbouwen. De uitspraak bevestigt dat de beoordeling van arbeidsongeschiktheid op objectieve medische gronden moet zijn gebaseerd.

Uitspraak

20 4407 WIA

Datum uitspraak: 15 juni 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
12 november 2020, 19/6716 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A.C. Mens, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2020. Namens appellant is verschenen mr. Mens en de echtgenote van appellant. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door R.D. van den Heuvel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, laatstelijk werkzaam als conciërge/toezichthouder voor 40 uur per week heeft zich vanuit een werkloosheidssituatie ziek gemeld met rugklachten met uitstraling naar het linkerbeen. Aan hem is met ingang van 2 oktober 2017 ziekengeld toegekend. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur van een arts van het Uwv bezocht. Deze arts heeft op 13 juni 2019 en aanvullend op 11 juli 2019 van zijn onderzoeksbevindingen – door een verzekeringsarts getoetst en akkoord bevonden – een rapport opgesteld. Daarin is vermeld dat bij appellant langdurig, in intensiteit en ernst wisselende, rugklachten bestaan op basis van een eerder gediagnosticeerde HNP. In een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 juni 2019, heeft deze arts de vastgestelde beperkingen en mogelijkheden voor arbeid neergelegd. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant geschikt is voor de maatgevende arbeid maar dat dat werk niet meer op de arbeidsmarkt voorkomt. Hij heeft vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 0%. Bij besluit van 9 augustus 2019 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 31 juli 2019 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt.
1.2.
Bij besluit van 8 november 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 9 augustus 2019 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan dit besluit liggen rapporten van 12 oktober 2019 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van
7 november 2019 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de door de primaire arts van het Uwv vastgestelde belastbaarheid onderschreven. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft twee eerder geduide functies laten vervallen en vervolgens vastgesteld dat er voldoende functies resteren om de schatting op te baseren en geconcludeerd dat appellant onveranderd minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat bij het vaststellen van de beperkingen het moet gaan om objectief vastgestelde beperkingen. De verzekeringsarts heeft met de in de brief van de afdeling neurochirurgie van 12 december 2019 vermelde rugklachten en hernia rekening gehouden. Dat de klachten zodanig zijn dat hij meer beperkt is dan neergelegd in de FML van 12 juni 2019 wordt niet ondersteund door een medisch rapport. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de medische beoordeling van de artsen van het Uwv. Daarom is er ook geen reden om een onafhankelijk deskundige te benoemen. De rechtbank heeft onderschreven dat het Uwv op juiste gronden is uitgegaan van opleidingsniveau 2 van appellant omdat niet alleen de schoolopleiding van belang is maar ook de werkervaring van appellant als conciërge en huiswerkbegeleider. Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde medische beperkingen, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de geduide functies voor appellant niet geschikt zijn. Dat appellant is afgewezen voor een sollicitatie voor een functie van assemblagemedewerker bewijst niet dat geen passend werk voorhanden is. Informatie van de sollicitatie is niet overgelegd zodat de belasting in de betreffende functie niet kan worden vastgesteld.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet zorgvuldig is verricht. Ter zitting is opgemerkt dat het onderzoek door de arts van het Uwv maar tien minuten heeft geduurd. Voorts zijn de rugklachten als gevolg van de hernia onderschat omdat appellant door de herniaklachten niet goed kan functioneren in het dagelijks leven. Hij kan soms dagen achter elkaar zich met de grootste moeite voortbewegen. Appellant moet eigenlijk geopereerd worden maar hij heeft dit, gezien de risico’s ervan, uitgesteld. Hoewel appellant vanwege zijn inkomsten niet in staat is een medisch rapport te overleggen, heeft hij met de ingebrachte medische gegevens voldoende bewijs geleverd dat zijn beperkingen door het Uwv zijn onderschat. De voor hem geselecteerde functies zijn gelet op zijn klachten niet geschikt. Hij kan vanwege zijn klachten niet werken. Daartoe heeft hij ook verwezen naar diverse afwijzingen op sollicitaties naar aanleiding van vacatures. Appellant heeft herhaald dat de functies op opleidingsniveau 2 niet passend zijn. Appellant heeft in Nederland het basisonderwijs niet afgemaakt omdat hij in groep 8 niet kon meekomen. Ook het eerste jaar van de LTS en het eerste jaar van de detailhandelsschool heeft appellant niet kunnen doorlopen omdat zijn achterstand te groot was. Hij kan niet goed de Nederlandse taal schrijven en lezen.
3.2.
Het Uwv heeft erop gewezen dat de verzekeringsartsen brieven van de verschillende behandelaren bij de beoordeling hebben betrokken. De functies passen bij de belastbaarheid van appellant. Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 31 juli 2019 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan hem een WIA-uitkering toe te kennen.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze beroepsgronden afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
Wat appellant ter zitting heeft aangevoerd over de duur van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek, slaagt niet. Allereerst wordt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 22 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4896, overwogen dat de duur en omvang van het medisch onderzoek niet doorslaggevend is voor de zorgvuldigheid daarvan. Voorts blijkt uit de stukken dat appellant op 1 juni 2019 op het spreekuur van een arts van het Uwv is gezien waar anamnese is afgenomen en waar appellant psychisch en lichamelijk is onderzocht. Hoewel informatie van de behandelend sector voorhanden was, heeft deze arts nadere informatie bij de huisarts opgevraagd. De huisarts heeft nadere informatie van de neuroloog en neurochirurg ingezonden en de arts van het Uwv heeft in een aanvullend rapport van 11 juli 2019 deze informatie kenbaar betrokken bij de medische beoordeling. Er was sprake van een mild radiculair syndroom S1 links waarbij is vermeld dat de heftigheid van de periodes lijkt af te nemen en appellant meer activiteiten ontplooit, zodat de informatie de arts van het Uwv geen aanleiding gaf tot wijziging van de FML. Met de heroverweging door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, zoals weergegeven in het rapport van 25 oktober 2019, waarbij opnieuw de medische gegevens zijn besproken en melding is gemaakt dat uit de informatie blijkt dat appellant de huisarts sinds maart 2019 niet meer had bezocht, zijn er geen aanknopingspunten dat het verzekeringsgeneeskundige onderzoek een zorgvuldige grondslag ontbeert.
4.5.
De grond van appellant dat onvoldoende rekening is gehouden met de medische beperkingen, slaagt evenmin. Appellant heeft in hoger beroep geen nadere medische onderbouwing over zijn medische situatie ten tijde van de datum in geding ingezonden op grond waarvan hij de overwegingen van de rechtbank niet juist acht en die aanknopingspunten biedt voor een ander oordeel over de in de FML opgenomen beperkingen. Dat de situatie van appellant zou zijn verslechterd, zoals ter zitting werd gesteld, kan geen betekenis krijgen voor de hier aan de orde zijnde datum. Gelet hierop verenigt de Raad zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen.
4.6.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv het opleidingsniveau van appellant terecht heeft vastgesteld op 2, omdat appellant basisonderwijs heeft gevolgd in Marokko en in Nederland 1 jaar lager technisch onderwijs en een jaar voortgezet onderwijs op de mavo heeft gevolgd. Ook vormt de beperkte beheersing van de Nederlandse taal geen belemmering voor het kunnen vervullen van de geselecteerde functies. Op grond van vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 13 juli 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX1509) kan ook iemand met een beperkte lees- en taalvaardigheid in de Nederlandse taal doorgaans in staat worden geacht om eenvoudige productiematige functies te vervullen. De geselecteerde functies hebben opleidingsniveau 1 dan wel 2. Bij opleidingsniveau 2 wordt voltooid basisonderwijs verondersteld en eventueel enkele jaren vervolgonderwijs zonder diploma of andere opleiding van dit niveau. Uit de functiebeschrijvingen van de geselecteerde functies komt naar voren dat geen groot beroep wordt gedaan op de beheersing van de Nederlandse taal. Het betreft eenvoudige en routinematige functies, waarvan de instructies ook mondeling gegeven kunnen worden aan de hand van voorbeeldmodellen, tekeningen en componenten, dan wel waarbij de werkzaamheden geleerd wordt door “voordoen-nadoen”. Tot slot heeft het Uwv ook voldoende gemotiveerd dat de functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn. Daarvoor wordt verwezen naar het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
7 november 2019, waarin op toereikende wijze de signaleringen van de belastende factoren in de functies zijn beoordeeld en toegelicht.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2022.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) L. Winters