ECLI:NL:CRVB:2022:1293
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het Werkplan in het kader van de Wet WIA en de verplichtingen voor re-integratie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die sinds 2012 ziek is en een WIA-uitkering ontvangt, betwistte de rechtsgeldigheid van een door het Uwv opgesteld Werkplan. Hij stelde dat dit Werkplan geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, omdat het niet gericht is op een zelfstandig rechtsgevolg. De Raad oordeelde echter dat het Werkplan wel degelijk concrete verplichtingen aan de appellant oplegt, waaronder deelname aan een Werkfit-traject van 38 uur verspreid over 18 maanden. De Raad bevestigde dat de consequenties van niet-deelname aan het traject duidelijk waren vermeld.
De appellant had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar na een heronderzoek in 2017 was zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 80 tot 100%. Het Uwv had hem een maatregel opgelegd wegens het niet meewerken aan de verplichtingen uit het Werkplan. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de Raad onderschreef deze beslissing. De Raad concludeerde dat de appellant niet medisch ongeschikt was om deel te nemen aan het Werkfit-traject, en dat de rechtbank de relevante medische klachten voldoende had meegewogen in haar oordeel.
De uitspraak bevestigt dat het Werkplan voldoet aan de criteria voor een zelfstandig rechtsgevolg, en dat de appellant zijn verplichtingen moet nakomen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.