Uitspraak
20 2968 ZW
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
.2013, 185, blz. 29):
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de vaststelling van zijn dagloon in het kader van de Ziektewet (ZW). Appellant was werkzaam bij uitzendbureau [UB 2] en had eerder een ZW-uitkering ontvangen van uitzendbureau [UB 1]. Na zijn ziekmelding bij [UB 1] is hij in dienst getreden bij [UB 2] op basis van een nul-urencontract. Het Uwv heeft het dagloon vastgesteld op € 59,04, waarbij het alleen rekening heeft gehouden met het inkomen van appellant bij [UB 2] en twee korte ZW-uitkeringen. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling, omdat hij meent dat zijn eerdere ZW-uitkering van [UB 1] ook in aanmerking genomen had moeten worden.
De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, en appellant is in hoger beroep gegaan. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de toepassing van het Dagloonbesluit leidt tot onevenredige nadelige gevolgen voor hem, en dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. Het Uwv heeft echter verzocht om de uitspraak van de rechtbank te bevestigen, en de Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het Uwv het dagloon in overeenstemming met de ZW en het Dagloonbesluit heeft vastgesteld. De Raad heeft vastgesteld dat artikel 12f van het Dagloonbesluit niet van toepassing is op de situatie van appellant, en dat er geen grond is om af te wijken van de bepalingen in het Dagloonbesluit.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De Raad heeft ook aangegeven dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.