ECLI:NL:CRVB:2022:1174

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 mei 2022
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
21/1078 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep WIA-uitkering en geschiktheid van functies voor appellant met gezondheidsklachten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uwv om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die voorheen als agrarisch medewerker werkte, meldde zich op 1 augustus 2017 ziek vanwege lichamelijke klachten. Na een aanvraag op grond van de Wet WIA, concludeerde de verzekeringsarts dat appellant belastbaar was met inachtneming van zijn beperkingen. Het Uwv weigerde echter de WIA-uitkering, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd door de rechtbank Rotterdam bevestigd, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen reden is om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige. Appellant voerde aan dat zijn beperkingen door zijn gezondheidsklachten zijn onderschat en dat de geselecteerde functies niet geschikt voor hem zijn. De Raad concludeert echter dat de door het Uwv vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid correct is en dat de geselecteerde functies, ondanks de klachten van appellant, geschikt zijn. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af.

De uitspraak benadrukt het belang van de medische beoordeling door de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige, en dat er geen aanleiding is om aan hun conclusies te twijfelen. De Raad stelt ook dat er voorzieningen kunnen worden getroffen indien er geen toilet in de nabijheid van de werkplek is, en dat de functie-eisen niet onoverkomelijk zijn voor appellant.

Uitspraak

21 1078 WIA

Datum uitspraak: 30 mei 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
9 maart 2021, 20/1986 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. L.H.E.M. Berendse-de Gruijl, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Appellant heeft voor het laatst gewerkt als agrarisch medewerker voor 40 uur per week. Op 1 augustus 2017 heeft appellant zich ziek gemeld met lichamelijke klachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 mei 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 24 juni 2019 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 30 juli 2019 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 30 maart 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen een FML van 23 januari 2020 en rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd dat er geen reden is om appellant verder beperkt te achten dan in de FML van 23 januari 2020 is vastgesteld. Appellant heeft in beroep geen informatie ingebracht om aan deze conclusie te twijfelen, met name geen medische informatie waaruit opgemaakt kan worden dat appellant, op de datum in geding meer dan de door hem eerder genoemde tien keer per dag, en langdurig, het toilet dient te bezoeken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellant. Onder verwijzing naar een uitspraak van de Raad van 30 augustus 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3213, bestaat er voor de rechtbank geen aanleiding om aan de beschreven functiebelastingen te twijfelen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de uit zijn lichamelijke klachten voortkomende beperkingen zijn onderschat en de geselecteerde functies niet geschikt zijn voor hem. Door zijn maagklachten heeft hij een krachtige buikpers en daarom moet er altijd een toilet in de buurt zijn. Daarnaast kan appellant wegens zijn astma geen zwaar fysiek werk verrichten. Voor appellant is het onmogelijk om werk te doen waarbij hij moet tillen/dragen, duwen/trekken, buigen, lopen of staan. Wegens zijn astma is het voor appellant ook onmogelijk om te werken met stof, rook en gassen. De functie productiemedewerker industrie is niet geschikt voor appellant, omdat het werk in deze functie voor 40% bestaat uit solderen, waarbij stof, rook en gassen vrijkomen. Volgens de arbeidsdeskundig analist zijn er weliswaar gerichte afzuigingen en wordt de damp adequaat afgezogen, maar het solderen vindt niet plaats in een luchtdichte ruimte, waardoor er nog steeds sporen van dampen buiten de afzuiging treden. De functie met chauffeur heftruck is niet geschikt voor appellant, omdat hij niet beschikt over het vereiste heftruckcertificaat. Appellant heeft er daarbij op gewezen dat in de functieomschrijving niet is te lezen dat een heftruckcertificaat kan worden behaald bij de werkgever en dat dit ook niet nader is toegelicht door de arbeidsdeskundig analist. Tot slot is ook de functie medewerker intern transport niet geschikt voor appellant, omdat hij maar vier uur per dag kan lopen en staan. Volgens de functieomschrijving is sprake van 35% verzamelen, 30% verpakken, 15% verzendklaar maken, 10% controle en 10% voorraad aanvullen, waarmee volgens appellant meer dan 60% en dus meer dan vier uur staand wordt gewerkt.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 30 juli 2019 heeft vastgesteld op minder dan 35% en daarom terecht heeft geweigerd aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen.
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep getrokken conclusies. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden onderschreven. Daaraan wordt toegevoegd dat niet in geschil is dat appellant in verband met zijn buikklachten is aangewezen op een toilet in de nabijheid. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 27 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2949) is het zonder meer aannemelijk dat er in de geselecteerde functies sprake is van een toiletvoorziening in de nabijheid van de werkplek. Waar dit onverhoopt niet het geval zou zijn kan daarvoor een voorziening worden aangebracht.
4.3.
In verband met zijn astmatische klachten is appellant door het Uwv voorts beperkt geacht ten aanzien van zwaar lichamelijk werk en ten aanzien van hoge concentraties stof, rook of damp. Bij de functie productiemedewerker industrie vangt de afzuiging niet alle sporen van dampen weg blijkens de functieomschrijving. Van hoge concentraties stof, gas of damp, waarvoor appellant beperkt wordt geacht, is echter geen sprake. Uit de arbeidsmogelijkhedenlijst bij de functie chauffeur heftruck blijkt niet dat de functionaris al bij aanvang van de functie in het bezit moet zijn van een heftruckcertificaat. Vermeld is dat de functionaris verplicht is dat certificaat te behalen en dat dit een dagdeel vergt. Niet valt in te zien dat dit voor appellant niet mogelijk zou zijn. Ten slotte blijkt uit het resultaat functiebeoordeling – anders dan appellant stelt – niet dat in de functie medewerker intern transport meer dan vier uur per dag moet worden gestaan. Gelet op de functiebeschrijving wordt er dagelijks gedurende ongeveer vier uur gestaan: tijdens 8 werkuren 1 maal ongeveer 15 minuten achtereen en tijdens 8 werkuren 3 maal ongeveer 5 minuten achtereen. Deze beschrijving van de belasting, zoals opgetekend door de arbeidsdeskundig analist, is het uitgangspunt bij de beoordeling van de geschiktheid van de functie. De rechtbank heeft terecht overwogen dat er geen aanleiding is om van dit uitgangspunt af te wijken.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2022.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) E.X.R. Yi