ECLI:NL:CRVB:2017:3213

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 augustus 2017
Publicatiedatum
19 september 2017
Zaaknummer
16/5905 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland inzake WIA-uitkering en geluidsbelasting in functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 augustus 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv met betrekking tot zijn WIA-uitkering. Appellant, die zich op 18 december 2008 ziek meldde, had in 2013 geen recht op een uitkering vastgesteld door het Uwv, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na een vernietiging van deze beslissing door de rechtbank, heeft het Uwv opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat appellant recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering met een arbeidsongeschiktheid van 43,80%.

Appellant betwistte de geschiktheid van de voorgehouden functies, met name vanwege de geluidsbelasting en de vereiste communicatie. De rechtbank oordeelde echter dat de functies passend waren, en dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de geluidsbelasting in overeenstemming was met de belastbaarheid van appellant. In hoger beroep herhaalde appellant zijn bezwaren, maar de Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

Daarnaast verzocht appellant om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Raad oordeelde dat de redelijke termijn met ruim twee maanden was overschreden en kende appellant een schadevergoeding van € 500,- toe. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en legde het Uwv de schadevergoeding op.

Uitspraak

16.5905 WIA

Datum uitspraak: 30 augustus 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
5 augustus 2016, 15/3881 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P. Rijnsburger, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Rijnsburger. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam bij het [naam werkgever] . Hij heeft zich op
18 december 2008 ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Appellant is, nadat hij werkzaamheden heeft verricht in het kader van een re-integratietraject, op 4 juni 2010 definitief uitgevallen.
1.2.
Bij besluit van 23 mei 2013 heeft het Uwv, na een beoordeling door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige, vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen is ontstaan, omdat appellant met ingang van 31 mei 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is, na een beoordeling door een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, bij besluit van 31 oktober 2013 ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 1 mei 2014 het beroep van appellant gegrond verklaard, het besluit van 31 oktober 2013 vernietigd en bepaald dat het Uwv opnieuw op het bezwaar van appellant tegen het besluit van 23 mei 2013 moest beslissen.
1.4.
Naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank van 1 mei 2014 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding gezien om een nieuwe Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 december 2014 op te stellen, waarin de reeds gestelde beperkingen sterker zijn gemarkeerd. Appellant is aangewezen op een rustige omgeving met een geluidsbelasting tot ongeveer 55 dB. Daarnaast is hij aangewezen op werk waarin geen sprake is van intensieve contacten met klanten en/of patiënten.
1.5.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft, zoals blijkt uit zijn rapport van
17 april 2015 de maatgevende arbeid gewijzigd naar onderwijsassistent voor gemiddeld
28,51 uur per week en het maatmaninkomen vastgesteld op € 22,17. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens opnieuw het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) geraadpleegd en op basis van deels andere functies de mate van arbeidsongeschiktheid bepaald op 43,80%. De schatting is gebaseerd op de functies inpakker (handmatig) (SBC-code 111190), administratief medewerker afhandelingen (SBC-code 515080) en productiemedewerker industrie (SBC-code 111180). Als reservefuncties zijn samensteller elektronische apparatuur, wikkelaar (SBC-code 267050), archiefmedewerker, medewerker bibliotheek (SBC-code 315130), medewerker intern rapport (SBC-code 111220) en elektronica monteur (SBC-code 267040) geselecteerd.
1.6.
Bij besluit van 4 september 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 23 maart 2013 gemaakte bezwaar gegrond verklaard. Bij dit besluit heeft het Uwv vastgesteld dat appellant vanaf 31 mei 2013 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 43,80%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemachtigde van appellant ter zitting van de rechtbank heeft verklaard het eens te zijn met de beperkingen zoals deze tot uitdrukking zijn gebracht in de FML van 15 december 2015. Ook de rechtbank is van de juistheid daarvan uitgegaan. Appellant heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat er functies zijn geselecteerd die niet aansluiten bij de FML van
15 december 2015. De rechtbank heeft geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat de geluidsbelasting in de geduide functies in overeenstemming is met de belastbaarheid van appellant zoals omschreven in de FML. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat appellant beschikt over het gevraagde niveau voor de functie van archiefmedewerker, medewerker bibliotheek.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn stelling herhaald dat de voorgehouden functies voor hem niet passend zijn en dat het aan voldoende informatie ontbreekt over de geluidsbelasting in de functies. Bij het merendeel van de functies geldt volgens appellant dat er mondelinge instructies worden gegeven en er te veel achtergrondgeluid is. Omdat de geschiktheid van het werk niet te beoordelen valt, resteren er geen passende functies en moet appellant als volledig arbeidsongeschikt worden beschouwd. De functie van archiefmedewerker, medewerker bibliotheek is ook niet geschikt omdat appellant niet over het vereiste niveau beschikt. Appellant heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het hoger beroep richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de hiervoor genoemde functies passend zijn voor appellant, gelet op zijn beperkingen ten aanzien van lawaaibelasting en het opleidingsniveau van appellant.
4.2.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 27 augustus 2015 gemotiveerd dat de geduide functies uitvoerend werk betreffen waarbij niet intensief wordt samengewerkt en de noodzaak tot communicatie zeer beperkt is.
4.3.
Er bestaat geen aanleiding te twijfelen aan de hiervoor weergegeven motivering van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Van belang daarbij is dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet uitsluitend is afgegaan op zijn eigen bevindingen maar zich mede baseert op de analyses van de arbeidskundig analist(en). Volgens vaste rechtspraak, bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 8 augustus 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AY6390, is de beschrijving van de belasting door de arbeidskundig analist in de functieomschrijving van het CBBS het uitgangspunt voor de beoordeling van de geschiktheid van een functie. Er is geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken.
4.4.
De stelling van appellant dat er onvoldoende informatie over het omgevingslawaai in de geduide functies beschikbaar is voor de beoordeling of dit onder de voor appellant wenselijke norm blijft in de situaties dat er toch communicatie moet plaatsvinden wordt niet onderschreven. Uit door appellant in bezwaar overgelegde informatie van de audioloog
L.D. Zijlstra-van Haaren, verbonden aan het Audiologisch Centrum Pento, van
25 februari 2015 volgt dat bij een stoorgeluid van ongeveer 55 dB voor appellant de spraak minimaal 62 dB luid zou moeten zijn om er 50% van te kunnen verstaan. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft hier op adequate wijze rekening mee gehouden. Daarbij heeft hij terecht mee laten wegen waartoe een werkgever op grond van regelgeving is gehouden jegens zijn werknemers ten aanzien van omgevingslawaai. In een situatie waarin wel intensief moet worden gecommuniceerd is maximaal een equivalent geluidsniveau van 45 dB toelaatbaar. Wanneer communicatie belangrijk is en zeer regelmatig voorkomt en bij een hoge mate van concentratie mag het equivalent geluidsniveau slechts 35 dB zijn. In alle geselecteerde functies is communicatie geen belangrijk onderdeel van het werk. Het betreft uitvoerend werk, waarbij niet intensief wordt samengewerkt. Indien, in de door appellant geschetste situaties, incidenteel toch door collega’s en leidinggevenden met enige stemverheffing met appellant moet worden gepraat is dat niet zodanig verstrekkend en ingrijpend dat dit redelijkerwijs niet van hen kan worden gevergd.
4.5.
Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de geluidsbelasting in de geduide functies in overeenstemming is met de belastbaarheid van appellant zoals omschreven in de FML.
4.6.
Met de passend geoordeelde functies inpakker (handmatig) (SBC-code 111190), administratief medewerker afhandelingen (SBC-code 515080) en productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) berust het bestreden besluit op een voldoende arbeidskundige grondslag en behoeft de passendheid van de recente functie van archiefmedewerker, medewerker bibliotheek geen bespreking.
4.7.
Uit wat in 4.1 tot en met 4.6 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
5.1.
De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd (uitspraak van de Raad van 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009). De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren, terwijl doorgaans geen sprake is van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen.
5.2.
In een geval als dit, waarin een vernietiging door de rechtbank van een beslissing op bezwaar leidt tot een hernieuwde behandeling van het bezwaar en ‒ eventueel ‒ een herhaalde behandeling door de rechter, wordt de overschrijding van de redelijke termijn in beginsel volledig aan het bestuursorgaan toegerekend (uitspraak van de Raad van 15 april 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI2044). Indien echter in de loop van de hele procedure één of meer keren sprake is (geweest) van een langere behandelingsduur bij een rechterlijke instantie dan gerechtvaardigd, dan komt de periode waarmee de behandelingsduur is overschreden niet voor rekening van het bestuursorgaan maar voor rekening van de Staat (Ministerie van Veiligheid en Justitie).
5.3.
Voor het voorliggende geval betekent dit het volgende. Vanaf de ontvangst door het Uwv op 19 juni 2013 van het eerste bezwaarschrift van appellant tot de datum van deze uitspraak zijn vier jaar en ruim twee maanden verstreken. Noch de zaak zelf, die niet als complex is aan te merken, noch de opstelling van appellant geven aanleiding voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan vier jaar zou mogen bedragen. De redelijke termijn is dus met ruim twee maanden overschreden. De behandeling door de rechtbank heeft (telkens) minder dan anderhalf jaar geduurd en de behandeling bij de Raad is binnen de termijn van twee jaar gebleven. Hieruit volgt dat de gehele overschrijding van de redelijke termijn aan het Uwv is toe te rekenen. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat geen sprake is geweest van spanning en frustratie die als immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt, is niet gebleken. De door appellant geleden immateriële schade moet worden vastgesteld op een bedrag van éénmaal € 500,-.
5.4.
De Raad zal het Uwv veroordelen tot vergoeding van schade aan appellant ter hoogte van
€ 500,-.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het Uwv tot betaling aan appellant van een vergoeding van schade tot een
bedrag van € 500,-.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2017.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) N. Veenstra

HD