ECLI:NL:CRVB:2022:1146
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid en recht op IVA-uitkering na herziening van eerdere besluiten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid van appellante, die sinds 20 januari 2017 arbeidsongeschikt is gemeld vanwege psychische en lichamelijke klachten. Appellante ontving aanvankelijk een loongerelateerde WGA-uitkering, maar het Uwv heeft in een eerder besluit van 6 december 2019 vastgesteld dat er geen recht op een IVA-uitkering was, omdat geen sprake zou zijn van duurzame volledige arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, maar appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar situatie niet is verbeterd en dat zij duurzaam arbeidsongeschikt is.
De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende heeft onderbouwd dat er herstelkansen zijn voor appellante. De Raad oordeelt dat de eerdere besluiten van het Uwv niet deugdelijke motiveringen bevatten en dat de volledige arbeidsongeschiktheid van appellante als duurzaam moet worden beschouwd. De Raad heeft het besluit van 11 december 2018 herroepen en bepaald dat appellante met ingang van 18 januari 2019 recht heeft op een IVA-uitkering. Tevens is het Uwv veroordeeld in de kosten van appellante in bezwaar, beroep en hoger beroep, die in totaal € 2.818,- bedragen.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige en deugdelijke motivering door de verzekeringsarts en de noodzaak om alle relevante medische informatie in de beoordeling te betrekken. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en zelf in de zaak voorzien, waarbij de rechten van appellante zijn hersteld.