ECLI:NL:CRVB:2022:109
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling bij intrekking hoger beroep door bestuursorgaan
Op 13 januari 2022 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 20/2142 WLZ. Deze uitspraak betreft een hoger beroep dat door het CIZ is ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel van 25 mei 2020. Tijdens de zitting op 15 september 2021 heeft het CIZ het hoger beroep ingetrokken. Betrokkene, vertegenwoordigd door advocaat mr. E. Schriemer, heeft verzocht om een proceskostenveroordeling ten laste van het CIZ. De Raad heeft in deze uitspraak de mogelijkheid van een proceskostenveroordeling beoordeeld, waarbij artikel 8:118 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is. Dit artikel stelt dat bij intrekking van het hoger beroep door het bestuursorgaan, het bestuursorgaan op verzoek van een partij kan worden veroordeeld in de proceskosten.
De Raad heeft overwogen dat, hoewel de rechtbank in de eerdere uitspraak een proceskostenveroordeling heeft uitgesproken, het CIZ heeft aangevoerd dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op het beginsel van proceskostenveroordeling rechtvaardigen. De Raad heeft echter geconcludeerd dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die het CIZ vrijwaren van de proceskostenveroordeling. Daarom heeft de Raad het CIZ veroordeeld tot betaling van de proceskosten van betrokkene, die zijn begroot op € 1.518,- voor verleende rechtsbijstand. De reiskosten van de gemachtigde van betrokkene zijn niet vergoed, omdat betrokkene zelf niet bij de zitting aanwezig was en het Besluit proceskosten bestuursrecht geen vergoeding voor deze kosten voorziet.
De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door E.J. Otten, met K.R. van Renswoude als griffier.