ECLI:NL:CRVB:2022:1073

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 april 2022
Publicatiedatum
17 mei 2022
Zaaknummer
21/3621 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herzieningsverzoek niet-ontvankelijk verklaard wegens onredelijke termijn

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 april 2022 uitspraak gedaan over een herzieningsverzoek van verzoeker, die eerder in een uitspraak van 2 april 2020 door de Raad was afgewezen. Verzoeker had op 29 augustus 2021 opnieuw verzocht om herziening van deze eerdere uitspraak, maar de Raad oordeelde dat het verzoek niet-ontvankelijk was. De Raad stelde vast dat verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die minder dan een jaar voor de indiening van het herzieningsverzoek bekend waren geworden. De oorspronkelijke uitspraak dateerde van meer dan een jaar voor het herzieningsverzoek, waardoor het verzoek als onredelijk laat werd beschouwd. De Raad benadrukte dat volgens artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht een herzieningsverzoek tijdig moet worden ingediend en dat een onredelijk laat ingediend verzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten en verklaarde het herzieningsverzoek niet-ontvankelijk.

Uitspraak

21.3621 ZW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 in verbinding met artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 2 april 2020, 17/6216 ZW, 17/6217 WIA, 17/7137 WIA
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 25 april 2022
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft bij brief van 29 augustus 2021 gevraagd om herziening van de uitspraak van de Raad van 2 april 2020, 17/6216 ZW, 17/6217 WIA, 17/7137 WIA, ECLI:NL:CRVB:2020:864 .

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij de uitspraak van 2 april 2020 waarvan herziening wordt verzocht heeft de Raad de uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland van 8 september 2017, 16/4955 en van 8 september 2017, 17/151, bevestigd en het verzoek van verzoeker om veroordeling tot vergoeding van schade afgewezen.
1.2.
Verzoeker heeft om herziening van de uitspraak van 2 april 2020 verzocht. In zijn uitspraak van 24 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1030, heeft de Raad dit verzoek afgewezen. De Raad heeft overwogen dat slechts aangelegenheden van feitelijke aard tot herziening kunnen leiden onder de strikte voorwaarden van dat artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verzoeker heeft geen feiten of omstandigheden als bedoeld in dat artikel aangevoerd maar heeft beoogd een hernieuwde discussie te voeren. Het bijzondere rechtsmiddel van herziening is daar niet voor bedoeld.
2. Verzoeker heeft op 31 augustus 2021 opnieuw verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 2 april 2020. In het verzoekschrift heeft verzoeker aangevoerd dat deze uitspraak is gedaan op basis van een onvolledig dossier, dat de Raad er aan is voorbij gegaan dat hij is aangesteld als financieel directeur bij [bedrijf 1] / [bedrijf 2] / [bedrijf 3] en dat het ontbreken van een schriftelijke arbeidsovereenkomst hem niet tegengeworpen kan worden.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Volgens vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraken van 20 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1055, en 2 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1702) mag van degene die herziening vraagt van een uitspraak worden verlangd dat hij niet onredelijk lang wacht met de indiening van dat verzoek. Een onredelijk laat ingediend verzoek om herziening moet niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.3.
Een verzoek om herziening als hier aan de orde wordt in de regel geacht onredelijk laat te zijn ingediend, indien het verzoek is ingediend meer dan een jaar nadat de indiener bekend is geworden met daarin gestelde nieuwe feiten of omstandigheden dan wel, als geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn gesteld, na de openbaarmaking van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht.
3.4.
Het verzoek is op 31 augustus 2021, dus meer dan een jaar na de uitspraak van 2 april 2020, door de Raad ontvangen. Nu geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden waarmee verzoeker minder dan een jaar vóór de datum van indiening van het herzieningsverzoek bekend is geworden en de oorspronkelijke uitspraak dateert van meer dan een jaar vóór de datum van het herzieningsverzoek, is het verzoek om herziening onredelijk laat ingediend.
3.5.
Uit 3.2 tot en met 3.4 volgt dat het herzieningsverzoek niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2022.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) R.L. Rijnen
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.