ECLI:NL:CRVB:2020:864
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake uitkering op grond van de Ziektewet en Wet WIA met verzoek om schadevergoeding
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland, die zijn beroep tegen besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond heeft verklaard. De zaak betreft de afwijzing van de aanvragen van appellant voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Appellant heeft van 5 mei 2008 tot 1 februari 2014 gewerkt voor [BV 1], waarna hij een WW-uitkering heeft aangevraagd. Het Uwv heeft zijn aanvragen voor een WIA-uitkering en ZW-uitkering afgewezen, omdat appellant niet arbeidsongeschikt zou zijn en de wachttijd van 104 weken niet zou hebben vervuld. De rechtbank heeft de besluiten van het Uwv onderschreven, waarbij is vastgesteld dat er geen privaatrechtelijke dienstbetrekking bestond tussen appellant en [BV 2] of [BV 3]. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het onderzoek van het Uwv onzorgvuldig was en dat hij recht heeft op een uitkering. De Raad voor de Rechtspraak heeft de aangevallen uitspraken bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat de rechtbank niet als bestuursorgaan heeft gehandeld en de Raad niet bevoegd is om dit verzoek te behandelen.