ECLI:NL:CRVB:2020:1030

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 april 2020
Publicatiedatum
24 april 2020
Zaaknummer
20/1406 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake sociale zekerheidswetgeving

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 april 2020 uitspraak gedaan op een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 2 april 2020. Verzoeker had het verzoek ingediend naar aanleiding van de uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland van 8 september 2017, waarin zijn verzoek om schadevergoeding was afgewezen. Verzoeker stelde dat de Raad ten onrechte had overwogen dat hij geen nieuwe medische gegevens had overgelegd, terwijl hij een rapport van zijn behandelaar en een verslag van een verzekeringsarts uit 2019 had ingediend. Hij voerde ook aan dat het Uwv niet alle relevante stukken had overgelegd in hoger beroep.

De Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een onherroepelijke uitspraak slechts kan worden herzien op basis van feiten en omstandigheden die vóór de uitspraak hebben plaatsgevonden, niet bekend waren bij de indiener en die, indien ze bekend waren geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben geleid. De Raad heeft geconcludeerd dat verzoeker geen feiten of omstandigheden heeft aangedragen die aan deze strikte voorwaarden voldoen. Het verzoek om herziening werd daarom als kennelijk ongegrond afgewezen.

De uitspraak is gedaan door T. Dompeling, met R.H. Koopman als griffier. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden en het bestuursorgaan de mogelijkheid open om binnen zes weken schriftelijk verzet te doen.

Uitspraak

20.1406 ZW, 20/1407 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 in verbinding met artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 2 april 2020, 17/6216 ZW, 17/6217 WIA, 17/7137 WIA
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 24 april 2020
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft gevraagd om herziening van de uitspraak van de Raad van 2 april 2020, 17/6216 ZW, 17/6217 WIA, 17/7137 WIA.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij de uitspraak van 2 april 2020 waarvan herziening wordt verzocht heeft de Raad de uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland van 8 september 2017, 16/4955 en van 8 september 2017, 17/151, bevestigd en het verzoek van verzoeker om veroordeling tot vergoeding van schade afgewezen.
2.1.
Bij verzoekschrift heeft verzoeker aangevoerd dat door de Raad ten onrechte is overwogen dat hij geen nieuwe medische gegevens heeft overgelegd terwijl hij een
rapport van de behandelaar, alsmede het verslag van een verzekeringsarts uit 2019 heeft ingediend. Verzoeker heeft er voorts op gewezen dat hij in hoger beroep heeft aangevoerd dat het Uwv niet alle stukken heeft overlegd.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 26 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1615) dient het bijzondere rechtsmiddel van herziening er niet toe om een hernieuwde discussie te voeren, noch om een discussie over de betreffende uitspraak te openen, maar om een rechterlijke uitspraak die berust op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt te herstellen. In beginsel kunnen slechts aangelegenheden van feitelijke aard tot herziening leiden. Dit kan alleen indien is voldaan aan de strikte voorwaarden van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb.
3.3.
Verzoeker heeft geen feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb naar voren gebracht. Verzoeker beoogt in feite een hernieuwde discussie over wat in de uitspraak van de Raad van 2 april 2020 is vastgesteld. Uit wat in 3.2 is overwogen volgt dat het middel van herziening daar niet toe kan strekken. Het verzoek om herziening is kennelijk ongegrond, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van R.H. Koopman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 april 2020.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) R.H. Koopman
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.