In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 mei 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv met betrekking tot haar arbeidsongeschiktheid. Appellante, die sinds 2006 ziek is, heeft een WIA-uitkering ontvangen, maar verzocht om een herbeoordeling van haar situatie in verband met een verslechtering van haar gezondheid per 1 maart 2019. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante op 22 oktober 2019 volledig arbeidsongeschikt was, maar niet duurzaam. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad wordt bevestigd. De Raad oordeelt dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de volledige arbeidsongeschiktheid van appellante op 22 oktober 2019 niet duurzaam was, en dat er geen recht op een IVA-uitkering bestaat. De Raad volgt de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat de medische onderzoeken zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat er geen objectieve gegevens zijn die de conclusies van de verzekeringsartsen in twijfel trekken. De Raad bevestigt dat appellante niet voldoet aan de voorwaarden voor een IVA-uitkering, omdat haar situatie niet als duurzaam kan worden aangemerkt.