ECLI:NL:CRVB:2022:1007

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
12 mei 2022
Zaaknummer
20/2395 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep Wajong-uitkering en medische beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn aanvraag voor een Wajong-uitkering af te wijzen. Appellant, geboren in 1981, heeft in 2016 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, waarbij hij aangaf te lijden aan een schizo-affectieve bipolaire stoornis en hartritmestoornissen. De verzekeringsarts van het Uwv concludeerde dat appellant op zijn achttiende jaar geen beperkingen had als gevolg van ziekte of gebrek, en dat zijn psychische problemen pas na zijn achttiende jaar tot uiting kwamen. Dit leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag, omdat hij niet voldeed aan de voorwaarden voor de Wajong-uitkering, die vereisen dat de aanvrager in het jaar voorafgaand aan de aanvraag studerend was.

Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat zijn arbeidsongeschiktheid al voor zijn zeventiende jaar was ontstaan. Hij heeft verzocht om inschakeling van een onafhankelijke deskundige ter ondersteuning van zijn standpunt. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank gevolgd en geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. De Raad heeft vastgesteld dat de toename van klachten na het achttiende jaar niet het gevolg was van de al aanwezige ziekteoorzaak en dat de problematiek niet meegewogen kan worden in de laattijdige Wajong-claim. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigt.

Uitspraak

20.2395 WAJONG

Datum uitspraak: 21 april 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
29 mei 2020, 19/3301 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Huisman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2022. Appellant is verschenen, vergezeld door zijn moeder en bijgestaan door mr. Huisman. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1981 , heeft met een door het Uwv op 22 januari 2016
ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015). Daarbij is vermeld dat hij een schizo-affectieve bipolaire stoornis en hartritmestoornissen (WPW-syndroom) heeft. Appellant is op 24 februari 2016 onderzocht door een voor het Uwv werkzame arts. Deze arts heeft vastgesteld dat bij appellant, voor zover dat nog objectief valt vast te stellen, op zijn achttiende jaar geen sprake was van een beperking van de belastbaarheid als gevolg van ziekte of gebrek. Pas na zijn achttiende jaar zijn de psychomentale problemen zodanig tot uiting gekomen dat hierdoor beperkingen zijn ontstaan, terwijl hij toen niet meer schoolgaand of studerend was. In een aanvullend rapport heeft de arts vastgesteld dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van appellant op 27 december 2001 moet worden gesteld. Bij besluit van 8 maart 2016 heeft het Uwv de aanvraag van appellant afgewezen. Daaraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat appellant na zijn zeventiende verjaardag arbeidsongeschikt is geworden. Omdat appellant in het jaar voordat hij arbeidsongeschikt werd niet heeft gestudeerd, komt hij niet in aanmerking voor een Wajong-uitkering. Appellant heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddel aangewend.
1.2.
Met een door het Uwv op 27 september 2017 ontvangen formulier heeft appellant voor een tweede keer een aanvraag om een Wajong-uitkering ingediend. Daarop is weer vermeld dat hij een schizo-affectieve bipolaire stoornis heeft. Bij besluit van 10 oktober 2017 heeft het Uwv geweigerd om terug te komen van het besluit van 8 maart 2016, omdat niet is gebleken van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
1.3.
Met een formulier aanvraag beoordeling arbeidsvermogen van 29 november 2018 heeft appellant voor een derde keer een aanvraag om een Wajong-uitkering ingediend. Appellant heeft vermeld dat hij een schizo-affectieve bipolaire stoornis, PTTS en hartproblemen heeft. Het Uwv heeft de aanvraag aangemerkt als een verzoek om terug te komen van het besluit van 8 maart 2016. Bij besluit van 12 december 2018 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen omdat appellant geen nieuwe informatie in zijn aanvraag heeft vermeld.
1.4.
Bij besluit van 19 juli 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 12 december 2018 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en beroep van 20 juni 2019 ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vooropgesteld dat de aanvraag van 29 november 2018 op grond van vaste rechtspraak van de Raad naar zijn strekking moet worden beoordeeld. Appellant heeft toegelicht dat zijn aanvraag alleen ziet op een herziening voor de toekomst (de periode vanaf 29 november 2018). De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd uiteen heeft gezet dat op grond van de beschikbare medische informatie over de periode rond het zeventiende en achttiende jaar niet kan worden vastgesteld dat appellant op dat moment geen arbeidsvermogen had en welke beperkingen appellant dan had ten aanzien van het verrichten van activiteiten. Appellant had pas in 2001 zijn eerste psychotische episode en dat is een ander ziektebeeld, zodat er geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid op grond van hetzelfde ziektebeeld binnen vijf jaar na het achttiende jaar. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk en voldoende onderbouwd waarom de in beroep overgelegde medische informatie geen aanleiding heeft gegeven voor een andere conclusie. Omdat de rechtbank geen reden heeft gezien voor twijfel aan de medische beoordeling, heeft zij geen aanleiding gezien een deskundige te benoemen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv terecht geen aanleiding heeft gezien om voor de toekomst terug te komen van het besluit van 8 maart 2016.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat het Uwv ten onrechte heeft geconcludeerd dat de arbeidsongeschiktheid na zijn achttiende verjaardag is ontstaan. Volgens appellant is zijn arbeidsongeschiktheid al voor zijn zeventiende jaar ontstaan, zodat aan hem een Wajong-uitkering moet worden toegekend. Appellant heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar de in beroep overgelegde medische informatie en verzocht om inschakeling van een onafhankelijk deskundige.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De Raad kan de overwegingen van de rechtbank volgen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 20 juni 2019 overwogen dat appellant tijdens de schoolperiode oppositioneel-opstandige gedragsproblemen ondervond. Bij appellant ontstonden rond 2001 psychotische perioden, waarvoor in 2001 een eerste opname plaatsvond. Bij appellant was dus wel sprake van een toename van klachten binnen vijf jaar na het achttiende jaar, te weten de eerste psychose in 2001 en later meerdere psychotische perioden als gevolg van een schizo-affectieve stoornis, maar deze toename van klachten was niet het gevolg van de al op het achttiende jaar aanwezige ziekteoorzaak, te weten de oppositioneel-opstandige gedragsproblemen. Voor zover nu nog valt na te gaan zijn de psychotische klachten na het achttiende jaar ontstaan. Appellant was toen niet studerend. Deze problematiek kan daarom niet worden meegewogen in de laattijdige Wajong-claim, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De door appellant in beroep en in hoger beroep aangedragen gegevens geven geen aanleiding tot twijfel aan deze overwegingen. Appellant heeft pas in 2016, hij was toen 34 jaar oud, voor de eerste keer om een Wajong-uitkering verzocht. Appellant heeft naar voren gebracht dat informatie van de door hem bezochte scholen voor speciaal onderwijs niet meer beschikbaar bleek. De rechtbank heeft met juistheid gewezen op de vaste rechtspraak van de Raad, inhoudende dat voor zover door tijdsverloop de medische situatie niet meer exact is vast te stellen, dat voor rekening komt van degene die laattijdig aanvraagt (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 15 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3591).
4.2.
Omdat ook de Raad niet twijfelt aan de overwegingen van de artsen van het Uwv, is er geen aanleiding een deskundige te benoemen. Conclusie is dat er geen aanknopingspunten te vinden zijn voor het oordeel dat herziening voor de toekomst had moeten plaatsvinden op grond van de zogenoemde duuraanspraken-jurisprudentie (zie de uitspraak van de Raad van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1).
4.3.
Uit 4.1. en 4.2 tot volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 april 2022.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) E.X.R. Yi