Uitspraak
16.303 WAO
OVERWEGINGEN
5-jaarstermijn na de intrekking van de WAO-uitkering. Van de in 2003 bij appellante vastgestelde sarcoïdosis is bekend dat dit gewrichtsklachten kan geven, maar geen enthesiopathieën zoals bij fibromyalgie.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde. Appellante was vanaf 1 mei 1996 in aanmerking voor een WAO-uitkering, maar deze werd op 29 oktober 2001 ingetrokken omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. In 2014 diende appellante een aanvraag in voor een Wajong-uitkering, die werd afgewezen. Vervolgens verzocht zij om een WAO-uitkering, maar het Uwv concludeerde dat er geen toegenomen arbeidsongeschiktheid was door dezelfde ziekteoorzaak. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsartsen juist waren.
In hoger beroep betwistte appellante de conclusies van het Uwv en voerde aan dat haar aandoeningen in ernst waren toegenomen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de verzekeringsartsen geen medisch onderzoek hadden verricht en dat hun conclusies uitsluitend waren gebaseerd op de Wajong-aanvraag. De Raad stelde vast dat er onvoldoende medische gegevens waren om de conclusie van het Uwv te weerleggen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, maar verbeterde de gronden van de beslissing. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.402,06 bedroegen, en moest het Uwv het griffierecht vergoeden.