ECLI:NL:CRVB:2021:879
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake arbeidsvermogen van jonggehandicapte appellante onder de Wajong
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 5 maart 2018 haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellante had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), maar het Uwv had deze aanvraag afgewezen op basis van de conclusie dat appellante arbeidsvermogen heeft. De rechtbank oordeelde dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek had verricht en dat er geen aanleiding was om de uitkomst van dit onderzoek te betwijfelen.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij geen arbeidsvermogen heeft, omdat het onrealistisch is dat er een werkomgeving bestaat die voldoet aan de voorwaarden die door de verzekeringsarts zijn gesteld. Het Uwv heeft verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat het onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat appellante beschikt over arbeidsvermogen, waardoor zij niet als jonggehandicapte kan worden aangemerkt.
De Raad heeft ook opgemerkt dat de noodzaak van begeleiding en toezicht niet uitsluit dat er sprake is van arbeidsvermogen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 14 april 2021.