In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) voor de aanschaf van dubbelglas voor de slaapkamer van zijn zoon en de badkamer. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort, omdat het een herhaalde aanvraag betrof en er een voorliggende voorziening beschikbaar was in de vorm van Individuele Woningverbetering aangeboden door de verhuurder.
De appellant had eerder, op 23 april 2018, een vergelijkbare aanvraag ingediend die ook was afgewezen. In hoger beroep stelde de appellant dat hij geen aanvraag had ingediend op 21 september 2018, maar de Raad oordeelde dat er voldoende bewijs was dat deze aanvraag wel degelijk was gedaan. De Raad concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag op basis van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht terecht was, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren gepresenteerd die de herhaalde aanvraag zouden rechtvaardigen.
De Raad bevestigde dat de verhuurder een voorliggende voorziening had aangeboden en dat de appellant niet had aangetoond dat deze voorziening niet passend of toereikend was. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.