ECLI:NL:CRVB:2021:828
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- E.J.J.M. Weyers
- J.T.H. Zimmerman
- F.M. Rijnbeek
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de weigering van een ZW-uitkering na ontslag op staande voet wegens verduistering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De appellante, die ziek was ten tijde van haar ontslag op staande voet, had een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) aangevraagd, maar deze was door het Uwv geweigerd. De reden voor de weigering was dat het dienstverband tijdens haar ziekte was beëindigd en dat zij zich hierbij had neergelegd. De verzekeringsarts had vastgesteld dat de gedragingen van appellante, die leidden tot het ontslag, mogelijk voortkwamen uit ziekte, maar het Uwv had desondanks de weigering gehandhaafd.
De Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er sprake was van een benadeling als bedoeld in artikel 45, zevende lid, van de ZW. De Raad stelde vast dat appellante ziek was op het moment van ontslag en dat de gedragingen die tot het ontslag leidden, niet volledig aan haar konden worden verweten. De Raad oordeelde dat appellante niet had hoeven verweer te voeren tegen het ontslag, omdat dit niet vereist was voor het aannemen van een dringende reden voor ontslag op staande voet. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en verklaarde het beroep van appellante gegrond, waardoor het Uwv opnieuw moest beslissen op de ziekmelding van appellante.
Daarnaast werd het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de kosten van rechtsbijstand van appellante, die in totaal € 3.204,- bedroegen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het Uwv om zorgvuldig om te gaan met de beoordeling van ziekmeldingen en de gevolgen van ontslag op staande voet in relatie tot ziekte.