ECLI:NL:CRVB:2021:824
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de intrekking van een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning die aan appellante was verstrekt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De rechtbank had eerder geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders van Breda terecht had besloten de maatwerkvoorziening in te trekken en de geldswaarde van de ten onrechte verstrekte ondersteuning terug te vorderen. Appellante had onvolledige gegevens verstrekt en had verzuimd te melden dat zij samenwoonde met haar partner, die in staat was om gebruikelijke hulp te bieden.
De Raad heeft vastgesteld dat het college terecht heeft aangenomen dat appellante een gezamenlijke huishouding voerde met haar partner en dat deze partner de huishoudelijke taken kon overnemen. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt het belang van volledige en correcte informatieverstrekking door aanvragers van sociale voorzieningen, en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichtingen.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met D.S. de Vries als voorzitter en H. Benek en E.J. Otten als leden. De beslissing is openbaar uitgesproken en de griffier was D. Al-Zubaidi.