In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 januari 2021 uitspraak gedaan op het verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 13 april 2016. Verzoekster, die een WIA-uitkering aanvroeg, stelde dat er nieuwe medische informatie was die niet bekend was ten tijde van de eerdere uitspraak. De cardioloog G.L.J. Vermeiren heeft in een brief van 29 januari 2020 aangegeven dat er tussen 2010 en 2016 al een indicatie voor hartklepvervanging bestond, wat volgens verzoekster niet was meegenomen in de eerdere beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid. De Raad oordeelde dat deze nieuwe informatie voldeed aan de voorwaarden van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat het verzoek om herziening op dit punt moest worden toegewezen.
De Raad heeft vastgesteld dat de hartklachten al aanwezig waren voor de eerdere uitspraak, maar niet bekend waren bij de Raad. Had deze informatie wel bekend geweest, dan had dit geleid tot een andere beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid. De Raad heeft de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 2 juli 2013 vastgesteld op 44,11% en heeft het verzoek om herziening op dit punt toegewezen. Voor het overige is het verzoek om herziening afgewezen, omdat de ingediende medische stukken niet voldeden aan de gestelde eisen.
De Raad heeft ook geoordeeld dat het Uwv de arbeidsongeschiktheid met ingang van 13 december 2016 correct heeft vastgesteld op 80 tot 100%, maar dat deze beoordeling buiten de omvang van het herzieningsverzoek viel. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, omdat hiervoor geen grondslag was in de Awb. De uitspraak werd gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van griffier A.M.M. Chevalier.