In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar geen WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die sinds 2011 ziek is, heeft na haar uitval een uitkering op grond van de Ziektewet aangevraagd en later een WIA-uitkering. Het Uwv heeft in 2013 vastgesteld dat appellante geen recht had op een WIA-uitkering, omdat zij volgens hen geen werknemer was in de zin van de ZW. Dit besluit werd door de rechtbank ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging. Tijdens het hoger beroep heeft het Uwv zijn standpunt gewijzigd en een medisch onderzoek laten uitvoeren. Appellante betwist de zorgvuldigheid van dit onderzoek en stelt dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar medische beperkingen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. De Raad oordeelt dat appellante in staat is haar eigen werk te verrichten en dat er geen noodzaak is voor een onafhankelijk deskundige. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep tegen het besluit van 1 oktober 2013 gegrond, maar het beroep tegen het besluit van 9 oktober 2015 ongegrond. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante.