In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellante ontving sinds 18 april 2005 bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Naar aanleiding van een melding over haar eigendom van een woning in Marokko, heeft de gemeente Amsterdam een onderzoek ingesteld. De sociaal rechercheur verzocht appellante om haar Marokkaanse Carte d’identité Nationale (CIN-nummer) en andere relevante gegevens te verstrekken. Appellante heeft deze gegevens echter niet tijdig aangeleverd, ondanks herhaalde verzoeken van het college. Hierdoor heeft het college op 17 juli 2018 besloten om de bijstand van appellante op te schorten en later in te trekken.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat haar geen verwijt kan worden gemaakt voor het niet verstrekken van de gevraagde gegevens. De Raad oordeelt echter dat de gevraagde informatie essentieel was voor de beoordeling van het recht op bijstand. De termijn van drie maanden die het college had gesteld was niet onredelijk kort, en appellante had de mogelijkheid om uitstel te vragen, wat zij niet heeft gedaan. De Raad bevestigt dat het college bevoegd was om de bijstand op te schorten en in te trekken, en dat appellante niet heeft voldaan aan de voorwaarden die daarvoor golden.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank, en er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten.