Op 8 april 2021 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft de toekenning van een persoonlijke, hogere salarisschaal aan een ambtenaar, betrokkene, die werkzaam is bij de afdeling [afdeling 1]. De minister had per 1 januari 2017 een hogere salarisschaal toegekend op basis van een waarderingsonderzoek, maar betrokkene had ook een verzoek ingediend om haar in te passen in een organieke salarisschaal. De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard en de minister opgedragen een nieuw besluit te nemen. De minister ging in hoger beroep, waarbij hij stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hij niet op het bezwaar van betrokkene had beslist. De Raad oordeelde dat de minister op goede gronden de persoonlijke salarisschaal had toegekend en dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de minister een besluit moest nemen over de organieke schaal. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond. Tevens werd het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaard. De minister werd veroordeeld in de proceskosten van betrokkene.