ECLI:NL:CRVB:2021:797

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 april 2021
Publicatiedatum
9 april 2021
Zaaknummer
19/135 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening ouderdomspensioen op basis van gezamenlijke huishouding en informed consent

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van het ouderdomspensioen van appellant, die sinds april 2008 een AOW-pensioen ontving. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had het pensioen herzien naar het gehuwdenpensioen, omdat appellant en S, met wie hij een gezamenlijke huishouding zou voeren, niet voldeden aan de criteria van zelfstandige woonruimte en wederzijdse zorg. Appellant voerde aan dat hij niet correct was geïnformeerd voorafgaand aan het huisbezoek en dat de checklist onjuistheden bevatte. De Raad oordeelde dat de Svb voldoende informatie had verzameld en dat het huisbezoek rechtmatig was, omdat er voldaan was aan de vereisten van informed consent. De Raad concludeerde dat appellant en S in de te beoordelen periode een gezamenlijke huishouding voerden, waardoor appellant als gehuwde moest worden beschouwd voor de AOW. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de aangevallen uitspraak van de rechtbank Amsterdam werd bevestigd.

Uitspraak

19 135 AOW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Datum uitspraak: 6 april 2021
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
21 december 2018, 18/4483 AOW (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], Frankrijk (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R.J. Hoogeveen, advocaat, hoger beroep ingesteld. Ook appellant zelf heeft hoger beroep ingesteld.
Mr. Hoogeveen heeft zich aan de zaak onttrokken.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft de gronden van het hoger beroep aangevuld en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2021 door middel van videobellen. Appellant heeft daaraan deelgenomen met alleen audioverbinding. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.M. Mulder.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds april 2008 een ouderdomspensioen naar de norm voor een alleenstaande op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Hij heeft opgegeven dat hij woont op het door hem vermelde adres in Frankrijk (adres X). De woning is een aanbouw aan de woning van een goede kennis van hem, mevrouw S. De woning van S heeft een ander adres (adres Y).
1.2.
In 2015 heeft de Svb de woon- en leefsituatie van appellant onderzocht. Twee medewerkers van de Svb hebben tevergeefs geprobeerd een huisbezoek af te leggen. Zij hebben de adressen X en Y niet kunnen vinden. De Svb heeft appellant bij brief van 10 augustus 2015 meegedeeld dat zijn ouderdomspensioen vooralsnog ongewijzigd blijft. Ook in 2016 heeft de Svb de woon- en leefsituatie van appellant onderzocht. In verband daarmee heeft appellant een formulier ingevuld en teruggestuurd naar de Svb en telefonisch contact gehad met de Svb. De door appellant gegeven informatie heeft niet geleid tot een wijziging in het ouderdomspensioen.
1.3.
In 2017 heeft de Svb opnieuw de woon- en leefsituatie van appellant onderzocht en beoordeeld aan de hand van de zogenoemde tweewoningenregel. Op 8 december 2017 hebben twee medewerkers van de Svb een huisbezoek afgelegd op de adressen X en Y. Appellant en S hebben een ‘verklaring omtrent huisbezoek’ ondertekend. De medewerkers hebben eerst kort met appellant alleen en daarna met appellant en S samen gesproken. Zij hebben samen met appellant en S een ‘checklist gezamenlijke huishouding’ (checklist) ingevuld. Appellant en S hebben die ondertekend. De medewerkers hebben foto’s gemaakt, onder meer van de buitenkant van het huis en van een deel van de koopakte van het huis. De bevindingen van het onderzoek staan in een rapportage van 19 december 2017.
1.4.
De Svb heeft bij besluit van 9 januari 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 30 mei 2018 (bestreden besluit), het ouderdomspensioen van appellant met ingang van
1 januari 2018 herzien naar de norm voor een gehuwde. Daaraan ligt ten grondslag dat appellant en S een gezamenlijke huishouding voeren, zodat zij voor de toepassing van de AOW met gehuwden gelijk worden gesteld. Zij hebben namelijk in dezelfde woning hun hoofdverblijf en ook aan het criterium van wederzijdse zorg is voldaan. De Svb heeft eerder ten onrechte aangenomen dat appellant een zelfstandige woonruimte bewoont als bedoeld in de twee-woningenregel. Dit was het gevolg van het feit dat appellant en S twee adressen gebruiken, waardoor de Svb meende dat zij ieder over een eigen woning beschikten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het herzieningsbesluit moet worden beoordeeld voor de periode van 1 januari 2018, de ingangsdatum van de herziening, tot en met 9 januari 2018, de datum van het herzieningsbesluit. Het is een voor appellant belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor die herziening is voldaan in beginsel op de Svb. Dit betekent dat de Svb de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.
Het huisbezoek
4.2.
Appellant heeft aangevoerd dat de medewerkers hem voorafgaand aan het huisbezoek niet juist hebben geïnformeerd. Pas toen hij achteraf het verslag van het huisbezoek ontving, las hij dat het niet meewerken aan het huisbezoek geen gevolgen zou hebben gehad voor zijn ouderdomspensioen. Als hij correct was geïnformeerd, had hij zijn medewerking aan het huisbezoek geweigerd. Appellant maakte zich namelijk grote zorgen om S, die aan een tweedegeneratie-kampsyndroom lijdt waardoor zij kwetsbaar is. Zijn enige drijfveer tijdens het huisbezoek was om haar in bescherming te nemen. De ondertekening van het formulier ‘verklaring omtrent huisbezoek’ moet in dat licht worden gezien. De medewerkers hebben dus met het huisbezoek een ongerechtvaardigde inbreuk gemaakt op zijn recht op respect voor het privéleven en dat van S. Deze beroepsgrond is zo te begrijpen dat appellant meent dat de Svb de herziening van het ouderdomspensioen niet mocht baseren op de bevindingen tijdens het huisbezoek en de verklaringen van appellant en S. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.2.1.
Als een woning wordt betreden zonder toestemming van de bewoner die voldoende is geïnformeerd (informed consent), maakt een huisbezoek een ongerechtvaardigde inbreuk op het recht op respect voor het privéleven. Het informed consent houdt in dat de toestemming van de betrokkene berust op volledige en juiste informatie over de reden en het doel van het huisbezoek en over de gevolgen die het weigeren van toestemming voor het ouderdomspensioen heeft. De bewijslast dat is voldaan aan het informed consent, rust op de Svb.
4.2.2.
In de rapportage van 19 december 2017 staat dat de medewerkers appellant direct bij aanvang van het huisbezoek hebben geïnformeerd over de reden en het doel van het huisbezoek. Ook staat daarin dat de medewerkers hem toen hebben gezegd dat een eventuele weigering geen directe gevolgen heeft voor zijn recht op pensioen. Direct na binnenkomst van de medewerkers hebben appellant en S het formulier ‘verklaring omtrent huisbezoek’ ondertekend. In het formulier is aangekruist wat het doel van het huisbezoek is. Verder staat in het formulier: “Tevens begrijp ik dat wanneer ik deze medewerkers geen toestemming geef om mijn woning binnen te treden, dit geen directe gevolgen zal hebben voor mijn recht op pensioen of uitkering van de SVB.”
4.2.3.
Dat appellant zich overrompeld voelde door het onaangekondigde huisbezoek is begrijpelijk. Maar hij heeft wel het formulier ondertekend. Daarmee heeft hij bevestigd dat hij voorafgaand aan het huisbezoek goed is geïnformeerd over de gevolgen van een weigering van de gevraagde toestemming.
4.2.4.
In dit geval is dus voldaan aan de vereisten van informed consent. Dat betekent dat de medewerkers de woning mochten betreden.
4.3.
Appellant heeft verder aangevoerd dat de checklist meerdere onjuistheden bevat. Hij stelt dat hij tijdens het huisbezoek niet heeft gelezen wat de medewerkers hadden ingevuld. Hij heeft de checklist wel ondertekend om in het belang van S zo snel mogelijk van het huisbezoek af te zijn, maar de inhoud klopt niet helemaal.
4.3.1.
Voor zover appellant hiermee bedoelt dat de checklist in het geheel niet voor de besluitvorming mocht worden gebruikt, slaagt deze beroepsgrond niet. Onder het kopje ‘ondertekening’ op de checklist staat dat de betrokkene met het zetten van zijn handtekening verklaart dat hij de vragen naar waarheid heeft beantwoord, het ingevulde formulier met hem is doorgenomen voordat hij heeft ondertekend en hij de mogelijkheid heeft gehad correcties in de tekst aan te brengen. Appellant heeft zonder enig voorbehoud het formulier ondertekend. De Svb mocht dan ook uitgaan van de verklaringen van appellant en S, zoals die zijn neergelegd in de checklist.
4.3.2.
Voor zover appellant hiermee wil betogen dat de Svb had moeten uitgaan van de feiten zoals hij die naderhand in zijn commentaar op de checklist heeft vermeld, treft zijn betoog geen doel. Dat volgt uit wat hierna, onder 4.6.3, wordt overwogen.
Gezamenlijke huishouding
4.4.
Ingevolge artikel 1, derde lid, aanhef en onder a, van de AOW wordt als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad. Van een gezamenlijke huishouding is op grond van het vierde lid sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
4.5.
De vraag of in een bepaald geval sprake is van een gezamenlijke huishouding dient te worden beantwoord aan de hand van objectieve criteria. Daarbij zijn de omstandigheden die tot het voeren van een gezamenlijke huishouding hebben geleid, de motieven van de betrokkenen en de aard van hun onderlinge relatie niet van belang.
4.6.
Appellant heeft aangevoerd dat hij geen gezamenlijke huishouding voert met S. Hij meent dat hij en S, gelet op de twee-woningenregel, niet hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Zijn woning is tegen de woning van S aangebouwd, maar feitelijk zijn het twee zelfstandige woningen. Ieder van hen heeft hoofdverblijf in de eigen woning. Zijn leefomstandigheden zijn naar Nederlandse maatstaven misschien primitief, maar alles wat hij nodig heeft is in zijn woning aanwezig. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.6.1.
Voorop staat dat het ouderdomspensioen een pensioen is op grond van Nederlandse wetgeving. Daarom wordt bij de beoordeling uitgegaan van Nederlandse maatstaven. Zoals ook uit 4.5 volgt, wordt bovendien de situatie beoordeeld aan de hand van objectieve criteria. Hoe appellant zelf de manier waarop hij woont waardeert, is daarom in dit verband niet van belang.
4.6.2.
Voor de vraag of appellant en S hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben is het volgende van belang. In artikel 1, zevende lid, van de AOW is bepaald: “Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van hetgeen wordt verstaan onder het hoofdverblijf in dezelfde woning hebben als bedoeld in het vierde en vijfde lid”. Die regels zijn neergelegd in het Besluit regels hoofdverblijf in dezelfde woning AOW van 15 oktober 2014 (Stbl 2014, 385, hierna: Besluit). Daarin staat de tweewoningenregel. Die houdt in, dat twee personen die overwegend in dezelfde woning verblijven maar ieder over een eigen woning beschikken, niet hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben. Daarbij wordt onder ‘woning’ verstaan: een zelfstandige woonruimte (artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, ten eerste, van het Besluit) en onder ‘zelfstandige woonruimte’: een woonruimte die een eigen toegang heeft en die door een huishouden kan worden bewoond zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte (artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit). In de nota van toelichting bij het Besluit staat dat onder woning wordt verstaan een woning met een eigen toegangsdeur die van binnen en buiten op slot kan. In de woning moeten in elk geval aanwezig zijn: een eigen woon(slaap)kamer, een eigen keuken met aanrecht, aan- en afvoer voor water en een aansluitpunt voor een kooktoestel en een eigen toilet met waterspoeling en een eigen douche of wasgelegenheid.
4.6.3.
Uit de gegevens, zoals vermeld in de checklist en zoals door appellant naderhand toegelicht en aangepast, volgt dat de woning van appellant, niet voldoet aan het criterium ‘zelfstandige woonruimte’ in de zin van het Besluit. Zo heeft de woon/slaapkamer van appellant een eigen toegang, namelijk via een buitentrap, maar is de deur ervan niet afsluitbaar. Buiten op de veranda staat een keukenblok, maar alleen in de woning van S is een keuken die ook in de wintermaanden te gebruiken is. In de woon/slaapkamer staat wel een biochemisch toilet, maar dat heeft geen waterspoeling. Appellant beschikt over een buitendouche, maar hij gebruikt in de wintermaanden de douche van S.
4.6.4.
Het voorgaande betekent dat de Svb zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de woningen van appellant en S als één woning moeten worden beschouwd. Dat betekent dat appellant en S hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Dat het volgens appellant goed toeven is in zijn woning, behalve in de winter, maakt dit niet anders. Hoe begrijpelijk zijn opvatting ook is, feit blijft dat hij in de winter deels is aangewezen op de voorzieningen in de woonruimte van S.
4.7.
Hieruit volgt dat de onderzoeksbevindingen een toereikende feitelijke grondslag bieden voor het standpunt van de Svb dat aan het eerste criterium voor een gezamenlijke huishouding, hoofdverblijf in dezelfde woning, is voldaan.
4.8.
Het tweede criterium waaraan moet zijn voldaan, is dat van de wederzijdse zorg. Appellant heeft aangevoerd dat hij wel voor S zorgt, maar zij niet voor hem. Daarom is volgens hem niet voldaan aan dit criterium. Deze beroepsgrond slaagt ook niet.
4.8.1.
Wederzijdse zorg kan blijken uit een financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan het uitsluitend delen van de woonlasten en hiermee samenhangende lasten. Indien van een zodanige verstrengeling niet of slechts in geringe mate sprake is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in zorg voor elkaar voorzien. Een afweging van alle ten aanzien van betrokkenen gebleken feiten en omstandigheden, die niet van subjectieve aard zijn, zal bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of aan het zorgcriterium in een concreet geval is voldaan.
4.8.2.
De financiële verstrengeling tussen appellant en S gaat verder dan alleen het delen van de woonlasten. Appellant en S hebben de woning samen gekocht en in de koopakte is een zogenoemde langstlevende-clausule opgenomen. Verder is niet in geschil dat appellant feitelijk zorgt voor S in de zin van artikel 1, vierde lid, van de AOW. Wel in geschil is of S ook voor appellant zorgt. Voor het aannemen van wederzijdse zorg is niet noodzakelijk dat de door ieder van beiden aan de ander gegeven zorg dezelfde omvang, karakter en intensiteit heeft. De Svb heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat van betekenis is dat S zorgt voor het onderhoud van de tuin en ook wel voor appellant de was doet. Verder stelt S haar deel van de woning met name in de wintermaanden ter beschikking aan appellant en gebruikt appellant energie van de zonnepanelen die zij heeft betaald.
4.9.
Hieruit volgt dat de onderzoeksbevindingen ook een toereikende feitelijke grondslag bieden voor het standpunt van de Svb dat aan het criterium van wederzijdse zorg is voldaan
4.10.
Uit 4.7 en 4.9 volgt dat appellant met S in de te beoordelen periode een gezamenlijke huishouding voerde in de zin van de AOW, zodat hij voor het ouderdomspensioen moest worden beschouwd als een gehuwde. De conclusie is dat de Svb terecht het ouderdomspensioen van appellant heeft herzien naar het gehuwdenpensioen.
4.11.
Gelet op 4.10 slaagt het hoger beroep van appellant niet, zodat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk als voorzitter en E.J.M. Heijs en K.M.P. Jacobs als leden, in tegenwoordigheid van W.E.M. Maas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 april 2021.
(getekend) F. Hoogendijk
(getekend) W.E.M. Maas
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip gezamenlijke huishouding.