ECLI:NL:CRVB:2021:795

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 april 2021
Publicatiedatum
9 april 2021
Zaaknummer
19/803 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de herziening van AOW-pensioen en de vraag naar duurzaam gescheiden leven na onrechtmatig huisbezoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die sinds 1992 duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote, had bezwaar gemaakt tegen de herziening van zijn AOW-pensioen door de Sociale verzekeringsbank (Svb). De Svb had op basis van een huisbezoek op 25 januari 2018 geconcludeerd dat er geen sprake was van duurzaam gescheiden leven, wat leidde tot een herziening van het pensioen naar de norm voor gehuwden en een terugvordering van te veel ontvangen AOW.

De appellant voerde aan dat het huisbezoek onrechtmatig was en dat hij onder druk had getekend voor de formulieren die tijdens het bezoek waren ingevuld. De Raad oordeelde echter dat de appellant expliciet toestemming had gegeven voor het huisbezoek en dat deze toestemming was gebaseerd op volledige en juiste informatie. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat de feiten en omstandigheden, zoals die naar voren zijn gekomen uit het onderzoek van de Svb, niet wezenlijk anders waren dan eerder vastgesteld. De Raad concludeerde dat er geen reden was om aan te nemen dat de appellant duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak benadrukt het belang van de feitelijke omstandigheden bij de beoordeling van de status van duurzaam gescheiden leven en de rol van toestemming bij huisbezoeken door de Svb. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

19.803 AOW

Datum uitspraak: 7 april 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
14 januari 2019, 18/1590 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J.H. Roebroek hoger beroep ingesteld
.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op 11 maart 2021 via een beeldverbinding plaatsgevonden. Daaraan heeft deelgenomen appellant, bijgestaan door mr. I.T.A. Duijs. Als vertegenwoordiger van de Svb heeft mr. M.F. Sturmans deelgenomen
.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op 1 augustus 1975 gehuwd met [naam echtgenote] (echtgenote). Op zijn aanvraag voor een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) heeft appellant vermeld dat hij sinds 1992 duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote die in België is gaan wonen. Aan appellant is vervolgens met ingang van april 2011 een ouderdomspensioen toegekend naar de norm voor een ongehuwde.
1.2.
Naar aanleiding van een telefonische tip heeft de Svb een onderzoek ingesteld naar de woon- en leefsituatie van appellant. In dat kader is dossieronderzoek verricht, zijn diverse registers geraadpleegd, is er telefonisch contact geweest met de wijkagent en is op 25 januari 2018 een huisbezoek op het adres van appellant afgelegd, waarbij ook de echtgenote van appellant aanwezig was. Appellant heeft een verklaring afgelegd en de formulieren “Onderzoek DGL” (duurzaam gescheiden leven) en “Verklaring omtrent huisbezoek” ingevuld en ondertekend. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in het handhavingsrapport van 2 februari 2018.
1.3.
Bij besluit van 28 februari 2018 heeft de Svb het ouderdomspensioen van appellant met ingang vanaf mei 2015 herzien naar de norm voor een gehuwde, omdat geen sprake is van duurzaam gescheiden leven. Tevens heeft de Svb over de periode van mei 2015 tot en met februari 2018 een bedrag van € 12.567,18 aan te veel ontvangen AOW-pensioen van appellant teruggevorderd.
1.4.
Bij besluit van 30 mei 2018 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 28 februari 2018 gegrond verklaard, in die zin dat het AOW-pensioen eerst met ingang van maart 2018 wordt herzien en de grondslag voor de terugvordering daarmee aan het besluit van 28 februari 2018 is komen te ontvallen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Svb zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de gehuwdenstatus in samenhang bezien met de feiten en omstandigheden zoals die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen in de weg staat aan de conclusie dat appellant ten tijde van belang een leven leidde als een ongehuwde. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen waarbij voor eiser moet worden gelezen ‘appellant’, voor [naam echtgenote] ‘echtgenote’ en voor verweerder ‘de Svb’.
“Van belang is dat er tussen eiser en [naam echtgenote] (nog steeds) sprake is van een huwelijk en eiser en [naam echtgenote] veel tijd met elkaar doorbrengen. Eiser tobt met zijn gezondheid en [naam echtgenote] is zijn (belangrijkste) mantelzorger. Als het goed met hem gaat, komt zij eens per week langs, als het minder gaat, twee keer per week. Als het slecht gaat met eiser komt [naam echtgenote] zo nodig dagelijks en zelfs ’s nachts bij eiser, zij het dat ze sinds een incident met een vuurwerkbom niet meer bij eiser durft te slapen maar dan wakker blijft om alles in de gaten te houden.
[naam echtgenote] brengt eiser ook naar artsen en voert daar de gesprekken met de medici omdat zij arts is. Ook regelt zij de medicatie, sorteert de medicijnen en zet deze voor eiser klaar. Verder verzorgt [naam echtgenote] eiser bij ziekte. Als eiser in het ziekenhuis ligt verzorgt ze zijn katten of zij neemt de katten mee naar haar woning in België.
Verder geldt dat eiser heeft verklaard dat als hij vanwege zijn gezondheid niet meer in zijn woning in [woonplaats] kan blijven, het kan zijn dat hij bij [naam echtgenote] gaat wonen in België.
Hoewel de rechtbank begrijpt dat [naam echtgenote] de rol als mantelzorger noodgedwongen en mede vanuit haar rol als arts op zich heeft genomen, blijkt uit de hierboven genoemde feiten niet dat zij en eiser beiden een afzonderlijk leven leiden alsof er geen huwelijk was.”
“Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder bovendien terecht verwezen naar andere feiten dan medische aspecten waaruit blijkt dat geen sprake is van duurzaam gescheiden leven. Zo is uit de door eiser afgelegde verklaringen en de overgelegde stukken gebleken dat [naam echtgenote] onder meer de administratie, de post en de financiën voor eiser verzorgt, dat zij de woning van eiser onderhoudt en klusjes verricht en dat zij een sleutel van de woning heeft. Daarnaast begeleidt ze eiser soms bij familiebezoek omdat zij nog steeds wordt geaccepteerd door de familie van eiser. Ook doet zij, als het niet goed gaat met eiser, ongeveer vier keer per maand boodschappen voor eiser en verzorgt zij de was en de strijk voor eiser.”
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de tijdens het huisbezoek verworven informatie op onrechtmatige wijze door de Svb is verkregen. Er was geen redelijke grond voor het afleggen van een huisbezoek en er is geen toestemming gegeven voor het binnentreden van de woning. Het formulier “Onderzoek DGL” heeft appellant onder druk getekend. Voorts heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank op grond van onjuiste feiten en omstandigheden tot het oordeel is gekomen dat geen sprake is van een situatie van duurzaam gescheiden leven. Zo heeft de rechtbank ten onrechte de informatie die door de buren is verstrekt aan haar oordeel ten grondslag gelegd. Appellant herhaalt dat het contact tussen hem en zijn echtgenote, die arts is, een ‘zakelijk’ karakter heeft
.Zij levert hem in verband met ziekte (mantel)zorg. De mate van mantelzorg is op dit moment aanzienlijk afgebouwd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Huisbezoek
4.1.
De beroepsgrond dat op 25 januari 2018 sprake was van een onrechtmatig huisbezoek met ‘verboden vruchten’ slaagt niet. Gelet op de onder 1.2 vermelde telefonische tip en de door de wijkagent afgelegde verklaring dat het sterke vermoeden bestaat dat de echtgenote ook op het adres van appellant woonachtig is omdat hij haar met regelmaat op de bank ziet zitten, bestond er voldoende grond voor nader onderzoek. Voorts is er geen aanleiding om aan te nemen dat niet is voldaan aan de eis van ‘informed consent’ en dat het huisbezoek daarom onrechtmatig was en dat de bevindingen van het huisbezoek, inclusief de verklaring van appellant, als onrechtmatig bewijs buiten beschouwing moeten worden gelaten. Uit de gedingstukken blijkt dat appellant telefonisch is benaderd voor het afleggen van een huisbezoek en daarbij is aangegeven dat er vragen zijn over zijn ouderdomspensioen. Voorts bevindt zich onder de stukken het formulier ‘Verklaring omtrent huisbezoek’ gedagtekend
25 januari 2018 en ondertekend door appellant. Middels dit formulier heeft appellant verklaard dat het bezoek tot doel heeft te controleren of de gegevens die de Svb over hem heeft juist zijn en dat hij begrijpt dat de medewerkers vragen zullen stellen om na te gaan of er sprake is van duurzaam gescheiden leven. Voorts heeft hij verklaard te begrijpen dat wanneer door deze medewerkers geen toestemming wordt gegeven om de woning binnen te treden, dit geen directe gevolgen zal hebben voor het recht op pensioen of uitkering van de Svb. Appellant heeft dit formulier zonder enig voorbehoud ondertekend. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat appellant expliciet toestemming heeft gegeven voor het huisbezoek en dat de toestemming berust op volledige en juiste informatie over de reden en het doel van het huisbezoek en over de gevolgen die het weigeren van toestemming voor de verlening van de uitkering heeft of kan hebben. Voorts heeft appellant de – voor het eerst in hoger beroep opgeworpen – stelling dat hij voornoemd formulier dan wel het formulier “Onderzoek DGL” onder dwang zou hebben ondertekend, op geen enkele manier aannemelijk gemaakt.
Duurzaam gescheiden leven
4.2.
Op grond van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW wordt als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is. Volgens vaste rechtspraak van de Raad en de Hoge Raad is van duurzaam gescheiden leven sprake indien ten aanzien van gehuwden de toestand is ontstaan dat, na de door beiden of één hunner gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door hen beiden, althans door één van hen, als bestendig is bedoeld. Dit zal moeten blijken uit de feitelijke omstandigheden.
4.3.
Het gegeven dat betrokkenen hun hoofdverblijf niet hebben in dezelfde woning is niet voldoende om duurzaam gescheiden leven aan te nemen. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 9 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX9932) kan de echtelijke samenleving bestaan zonder dat van samenwonen sprake is. De motieven op grond waarvan de echtelijke samenleving niet, nog niet, niet langer of niet opnieuw is verbroken, zijn voor de beoordeling van de vraag of sprake is van duurzaam gescheiden leven niet relevant (vergelijk de uitspraken van 2 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1277 en 3 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1093).
4.4.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat op basis van de hier aan de orde zijnde feiten en omstandigheden, zoals die naar voren zijn gekomen uit het onderzoek van de Svb, niet is gebleken dat (nog langer) sprake was van duurzaam gescheiden leven. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel berust en verwijst daarnaar. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd en wat in essentie een herhaling vormt van wat appellant in beroep heeft aangevoerd, vormt geen reden om tot een ander oordeel te komen. Ook de Raad is van oordeel dat de Svb – naast het feit dat appellant nog steeds gehuwd is – doorslaggevende betekenis heeft kunnen toekennen aan de door appellant tijdens het huisbezoek afgelegde verklaring over de feiten en omstandigheden, zoals deze ook zijn weerslag heeft gevonden in het door appellant ingevulde en ondertekende formulier “Onderzoek DGL”. De Raad is niet gebleken dat appellant niet aan deze verklaring kan worden gehouden. Daarbij is van belang dat het oordeel niet alleen berust op de tijdens het huisbezoek afgelegde verklaringen van appellant en zijn echtgenote, maar dat deze ook wordt ondersteund door de bevindingen van de onderzoekers en de verklaring van de wijkagent. Anders dan appellant heeft gesteld is de informatie van de buren niet van betekenis geweest. Uit de verklaring van appellant blijkt dat de veelvuldige aanwezigheid van de echtgenote in het huis van appellant, haar bezigheden daar en haar zorg voor appellant veel verder gaan dan mantelzorg. Gezien deze feiten en omstandigheden kan niet worden gezegd dat bij appellant in maart 2018 sprake was van een gewilde verbreking van de echtelijke samenleving waarbij ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door ten minste één van hen als bestendig is bedoeld. De stelling van appellant dat er op dit moment sprake is van een afname van de (mantel)zorg doet aan het voorgaande niet af. In deze procedure staat ter beoordeling de situatie zoals deze was ten tijde van de herziening van het AOW-pensioen, te weten maart 2018.
5. Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal dan ook bevestigd worden.
6. Voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van M. Stumpel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 april 2021.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) M. Stumpel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip duurzaam gescheiden leven.