Uitspraak
18.4055 WIA
OVERWEGINGEN
door de werknemerin het refertejaar geen of minder loon is genoten
wegens verlof of arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft deze bepaling terecht niet op appellante van toepassing geacht. Op grond van artikel 6, tweede lid, van de Ziektewet, in combinatie met artikel 8, derde lid, van de Wet WIA, wordt een persoon die onbetaald verlof heeft, gedurende maximaal achttien maanden als werknemer beschouwd in de zin van de Wet WIA. Uit het dossier is niet volledig duidelijk of de Elternzeit van appellante moet worden beschouwd als een periode van onbetaald verlof in de zin van artikel 1 van de Wet WIA. Onduidelijk is immers of het verlof tussen appellante en haar werkgever is overeengekomen, zoals deze bepaling vereist, of dat de werkgever zich hierbij moest neerleggen omdat appellante een wettelijk recht op Elternzeit had. De Raad verwijst in dit verband naar zijn uitspraak van 13 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1328. Maar voor zover er al sprake was van een periode van onbetaald verlof, kon appellante slechts gedurende de eerste achttien maanden van haar Elternzeit als werknemer worden beschouwd in de zin van de Wet WIA. Dat zij wel een Duitse socialezekerheidsuitkering ontving waarvan de hoogte samenhing met haar eerdere arbeid in loondienst, doet hieraan niet af. De Elternzeit van appellante begon op 11 mei 2005 en de maximale termijn van voortzetting van haar werknemerschap eindigde achttien maanden later. Zowel op 1 juli 2008, als op de door appellante subsidiair gestelde arbeidsongeschiktheidsdag 5 oktober 2007, was deze termijn ruim verstreken.