ECLI:NL:CRVB:2021:751
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid korpschef tot ontslag wegens AOW-gerechtigde leeftijd en belangenafweging
In deze zaak oordeelt de Centrale Raad van Beroep over het hoger beroep van een appellant die eervol ontslag heeft gekregen van de korpschef van politie wegens het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, die eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaarde. De appellant, werkzaam bij de politie sinds 1 april 2003, bereikte op 24 mei 2016 de AOW-gerechtigde leeftijd. De korpschef maakte op 9 november 2017 het voornemen bekend om appellant per 1 januari 2018 eervol ontslag te verlenen. Appellant verzocht echter om door te werken tot 1 januari 2019, maar de korpschef verleende hem ontslag per 1 juli 2018. De Raad oordeelt dat de korpschef op basis van artikel 94 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) de bevoegdheid heeft om ontslag te verlenen, niet alleen bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd, maar ook op een later moment. De Raad stelt vast dat de korpschef een discretionaire bevoegdheid heeft en dat de belangen van de organisatie zwaarder wegen dan die van de appellant. De Raad concludeert dat de korpschef in voldoende mate rekening heeft gehouden met de persoonlijke belangen van de appellant door de ontslagdatum te verschuiven. Het beroep van de appellant dat hij gerechtvaardigd vertrouwen had dat hij na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd mocht blijven werken, wordt niet onderschreven. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.