ECLI:NL:CRVB:2021:750

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 april 2021
Publicatiedatum
6 april 2021
Zaaknummer
18/5560 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de zorgvuldigheid van medisch onderzoek door het Uwv en geschiktheid van functies voor appellant met rug- en knieklachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellant, die zich ziek had gemeld met rug- en knieklachten, was in hoger beroep gegaan tegen de beslissing van het Uwv om zijn ziekengeld per 3 april 2017 te beëindigen. De rechtbank had geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen van appellant correct had vastgesteld. Appellant had in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd die zijn stelling konden ondersteunen dat zijn beperkingen waren onderschat. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat de functie van samensteller elektronische apparatuur, wikkelaar, medisch gezien geschikt was voor appellant. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

18.5560 ZW

Datum uitspraak: 2 april 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 september 2018, 17/8208 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.J. de Rijke, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 12 maart 2021. Namens appellant is mr. De Rijke verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.A. Vermeijden.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als metaalbewerker voor 37 uur per week. Begin juni 2014 heeft hij zich ziekgemeld met rug- en knieklachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 13 juli 2015 vastgesteld dat appellant per 14 augustus 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Appellant werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van zijn arbeid als metaalbewerker, maar wel tot het vervullen van diverse andere functies. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 13 juli 2015 heeft het Uwv ongegrond verklaard bij besluit van 12 januari 2016.
1.3.
Het Uwv heeft appellant met ingang van 17 augustus 2015 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Appellant heeft zich op 4 april 2016 opnieuw ziekgemeld met toegenomen rugklachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld.
1.4.
Op 30 maart 2017 heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige een rapport uitgebracht waarin appellant geschikt is geacht voor één van de in het kader van de EZWb geselecteerde functies, namelijk de functie van samensteller elektronische apparatuur, wikkelaar (SBC-code 267050). Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 30 maart 2017 vastgesteld dat appellant per 3 april 2017 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 15 november 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 november 2017 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank acht het onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig. De verzekeringsarts bezwaar en beroep was op de hoogte van appellants klachten, waaronder zijn pijnklachten. Zij heeft voldoende gemotiveerd waarom zij appellant geschikt acht voor zijn arbeid en waarom zij tijdens de hoorzitting geen lichamelijk onderzoek heeft verricht. Appellant is er niet in geslaagd om te onderbouwen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn klachten en beperkingen. De in beroep overgelegde informatie van de revalidatiearts geeft geen aanleiding om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Van belang daarbij zijn niet zozeer de gestelde diagnoses maar de beperkingen die appellant als gevolg daarvan heeft. Voorts is de informatie van de revalidatiearts van ruim na de datum in geding. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen. Uitgaande van de juistheid van de FML van 30 maart 2017 is appellant terecht geschikt geacht voor de functie van samensteller elektronische apparatuur, wikkelaar. Het Uwv heeft het ziekengeld van appellant dan ook op goede gronden per 3 april 2017 beëindigd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant het oordeel van de rechtbank bestreden dat de onderzoeken door het Uwv zorgvuldig zijn geweest en dat zijn beperkingen correct zijn vastgesteld. De vastgestelde beperkingen op buigen, zitten en staan gaan niet ver genoeg. Verder is de botscan die appellant heeft ondergaan onvoldoende meegenomen in de beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had appellant zelf moeten onderzoeken en alle medische informatie moeten betrekken. Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat een diagnose niet belangrijk is. Uit een diagnose volgen zowel appellants mogelijkheden als onmogelijkheden. Het gaat om communicerende vaten. Daarom verzoekt appellant de Raad een deskundige te benoemen om zowel de diagnose als appellants beperkingen te onderzoeken. Ten onrechte heeft de arbeidsdeskundige vastgesteld dat de belastbaarheid van appellant in zijn arbeid niet wordt overschreden. Dat is een medisch oordeel. Voor appellant valt ten slotte niet te rijmen hoe de functie van parkeerwachter zich kan verenigen met zijn beperkingen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na 52 weken ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de EZWb. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste één van de geselecteerde functies (zie de uitspraak van de Raad van 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1225).
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In het licht van de beschikbare medische gegevens heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest op de grond dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep hem niet zelf heeft onderzocht. Gewezen wordt op de uitspraken van 28 maart 2007 (ECLI:NL:CRVB:2007:BA1976) en 22 december 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:4896).
4.3.
Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd die zijn stelling kunnen ondersteunen dat zijn beperkingen zijn onderschat. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
De verzekeringsartsen hebben beperkingen bij appellant vastgesteld, uitgaande van chronische aspecifieke rugklachten en een aanpassingsstoornis met depressieve kenmerken. De informatie van de revalidatiearts, voor zover deze ziet op de datum in geding, maakt dat niet anders. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapporten van 8 februari 2018 en 13 augustus 2018 overtuigend en navolgbaar uiteengezet dat de revalidatiearts eveneens uitgaat van lage rugklachten met uitstraling in het linkerbeen. Op de botscan is een lichte tot matige slijtage gevonden van de gewrichten tussen de heup en de rug. Omdat appellant al beperkt is geacht voor buigen, tillen en dragen, zitten en staan geeft de nu bekende slijtage geen aanleiding appellant zwaarder te beperken. Ook voor het overige is appellant al voldoende beperkt geacht op rugbelasting.
4.5.
Nu de Raad geen twijfel heeft over de juistheid van de medische beoordeling, is er voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige geen grond.
4.6.
De rechtbank wordt tot slot gevolgd in het oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de functie van samensteller elektronische apparatuur, wikkelaar in medisch opzicht geschikt is voor appellant per 3 april 2017. In deze functie is geen sprake van een te hoge belasting op buigen, zitten, staan en lopen en bestaat de mogelijkheid om te vertreden. In de artikelen 2 en 5 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten is geregeld wanneer en waarvoor een arbeidskundig onderzoek plaats vindt, zodat niet valt in te zien waarom een arbeidsdeskundige de geschiktheid van functies niet kan beoordelen gegeven de belastbaarheid van appellant. Gelet op de in punt 4.1 genoemde uitspraak van 22 maart 2017 is voor een hersteldverklaring voldoende dat ten minste één van de geselecteerde functies geschikt is, in appellants geval de functie van samensteller elektronische apparatuur, wikkelaar. Appellants gronden tegen de bij de EZWb eveneens geduide functie van parkeercontroleur hoeven dus niet te worden besproken.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 april 2021.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) A.L.K. Dagmar