ECLI:NL:CRVB:2021:742

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 april 2021
Publicatiedatum
2 april 2021
Zaaknummer
20/1088 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep functiewaardering en indeling in salarisschaal bij Universitair Medisch Centrum Groningen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de Raad van bestuur van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) inzake de functiewaardering en indeling in salarisschaal. Appellante, werkzaam in de functie van [naam functie 1], heeft bezwaar gemaakt tegen de indeling in salarisschaal 10, en verzocht om een herwaardering van haar functie op basis van haar feitelijke werkzaamheden. De Raad heeft in eerdere uitspraken, waaronder die van 6 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2744, vastgesteld dat de functiebeschrijving van 28 november 2017 een juiste weergave is van de aan appellante opgedragen werkzaamheden. De Raad van bestuur heeft de functie van appellante gewaardeerd aan de hand van de FUWAVAZ-kenmerken en heeft de normfunctie PA11 niet van toepassing verklaard, omdat de onderzoekscomponent van deze normfunctie zwaarder is dan de werkzaamheden van appellante. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en in hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelt dat de keuze van de Raad van bestuur om niet normfunctie PA11 van toepassing te achten, niet onhoudbaar is. De waardering van de functie van appellante aan de hand van de FUWAVAZ-kenmerken blijft standhouden, en de indeling in salarisschaal 10 wordt bevestigd. De uitspraak is gedaan op 1 april 2021.

Uitspraak

20/1088 AW
Datum uitspraak: 1 april 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 6 februari 2020, 19/61 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Universitair Medisch Centrum Groningen (raad van bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.M. de Boer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Namens de raad van bestuur heeft mr. D. Lacevic, advocaat, een verweerschrift ingediend en nadere stukken ingezonden.
Partijen hebben niet binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Met ingang van 1 januari 2020 is de Ambtenarenwet 2017 (AW 2017) in werking getreden. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de AW 2017 behouden krachtens deze wet genomen besluiten die zijn genomen voor 1 januari 2020 hun geldigheid. Ingevolge artikel 16, tweede lid, van de AW 2017 blijft ten aanzien van de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen alsmede de behandeling van zodanig bezwaar of beroep tegen een op grond van deze wet genomen besluit of handeling dat voor 1 januari 2020 is bekendgemaakt, het recht van toepassing zoals dat gold voor 1 januari 2020.
1.1.
Appellante heeft de functie van [naam functie 1] bij de afdeling [afdeling] van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) uitgeoefend. Bij besluit van 11 februari 2013 is de functie van appellante met ingang van 1 oktober 2012 gewijzigd in
de functie van [naam functie 2] , die is gewaardeerd op salarisschaal 10.
1.2.
Bij brief van 21 maart 2013 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen de inschaling van haar functie in schaal 10 en heeft zij tevens verzocht om haar functie aan de hand van haar feitelijke werkzaamheden opnieuw te beschrijven en te waarderen.
1.3.
Bij besluit van 7 mei 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 19 december 2013, heeft de raad van bestuur het verzoek van appellante om een nieuwe functiebeschrijving op te stellen, afgewezen. De feitelijke werkzaamheden van appellante passen volgens de raad van bestuur binnen het normfunctieprofiel van [naam functie 2] . De raad van bestuur volgt appellante niet in haar stelling dat de aan haar opgedragen werkzaamheden overeenkomen met de in het functiewaarderingssysteem FUWAVAZ opgenomen normfunctiebeschrijving van [naam functie 3] , die is gewaardeerd op schaal 11 (normfunctie PA11).
1.4.
Bij uitspraak van 1 oktober 2014 heeft de rechtbank Noord-Nederland het beroep tegen het besluit van 19 december 2013 gegrond verklaard, het besluit vernietigd en bepaald dat de raad van bestuur een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen. De rechtbank heeft het besluit van 19 december 2013 tevens opgevat als een beslissing op het bezwaar van appellante van 21 maart 2013 tegen het besluit van 11 februari 2013 tot toekenning van de functie van [naam functie 2] . De rechtbank heeft overwogen dat de raad van bestuur ten onrechte de werkzaamheden van appellante voorafgaande aan de waardering van de aan haar opgedragen functie niet volledig heeft beschreven. Dit brengt mee dat geen zorgvuldige toepassing kan worden gegeven aan artikel 4.2, vijfde lid, van de CAO Universitair Medische Centra (CAO UMC), waarin is bepaald dat de werkgever de inhoud van een functie kan typeren met een FUWAVAZ-normfunctie, indien de aan de medewerker opgedragen werkzaamheden daarmee in voldoende mate worden beschreven. Geoordeeld is dat de raad van bestuur een nieuw besluit moet nemen en in dat kader een nieuwe functiebeschrijving moet opstellen. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
1.5.
Op 22 april 2015 heeft de raad van bestuur een aangepaste functiebeschrijving vastgesteld. Bij besluit van 18 november 2015 heeft de raad van bestuur beslist op de bezwaren van appellante tegen de besluiten van 11 februari 2013 en 22 april 2015 en die bezwaren ongegrond verklaard. De functie van appellante is daarbij gewaardeerd aan de hand van de veertien systeemkenmerken van FUWAVAZ, omdat de beschreven werkzaamheden volgens de raad van bestuur niet zijn onder te brengen in de normfunctie van [naam functie 2] , noch in die van normfunctie PA11. De waardering heeft geleid tot een score van 47 punten en daarmee tot toekenning van salarisschaal 10.
1.6.
Bij uitspraak van 30 juni 2017 heeft de rechtbank Noord-Holland het beroep tegen het besluit van 18 november 2015 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en de raad van bestuur opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak.
1.7.
Ter uitvoering van de uitspraak van 30 juni 2017 heeft de raad van bestuur op 28 november 2017 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
1.8.
Bij uitspraak van 6 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2744, heeft de Raad de uitspraak van 30 juni 2017 bevestigd en het beroep tegen het besluit van 28 november 2017 ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat het hoger beroep van appellante beperkt was tot de vraag of het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek al dan niet bij haar functie hoort, aangezien zij alleen is opgekomen tegen het oordeel van de rechtbank dat dit niet het geval is. Deze hogerberoepsgrond slaagde naar het oordeel van de Raad niet. Wat betreft het besluit van 28 november 2017 is overwogen, kort weergegeven, dat met name drie aspecten in geding zijn: het zijn van hoofdbehandelaar voor een substantieel deel van de patiënten, het verrichten van werkzaamheden ter ontwikkeling van beleid en het werken op basis van inzichten uit verschillende disciplines, in multidisciplinair teamverband, conform landelijke richtlijnen. Geconcludeerd is dat het besluit van 28 november 2017 geacht moet worden een juiste beschrijving te geven van de aan appellante feitelijk opgedragen werkzaamheden en dat dit besluit nu als vaststaande functiebeschrijving zal dienen voor de te volgen functiewaardering.
1.9.
Bij besluit van 3 december 2018 (bestreden besluit) heeft de raad van bestuur het bezwaar wat betreft de functiewaardering ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat, ook uitgaande van de gewijzigde functiebeschrijving, normfunctie PA11 niet van toepassing is. Toetsing van de gewijzigde functiebeschrijving aan de hand van de veertien FUWAVAZ-kenmerken leidt volgens de raad van bestuur tot een totaalscore van 48 punten, wat overeenkomt met salarisschaal 10. Daarbij is kenmerk 7 (complexiteit van de beslissingen) alsnog met een score van vier punten gewaardeerd in plaats van drie punten. De scores van de overige kenmerken zijn ten opzichte van de eerdere waardering ongewijzigd gebleven.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4.2, eerste lid, van de CAO UMC bepaalt dat de werkgever de aan de medewerker opgedragen functie met het functiewaarderingssysteem FUWAVAZ waardeert.
Volgens het derde lid geschiedt de waardering van functies op basis van functietyperingen. Een functietypering is een zodanige beschrijving van de inhoud van de functie dat de bijbehorende salarisschaal met behulp van FUWAVAZ is vast te stellen.
Het vierde lid bepaalt dat als een functie bestaat uit een combinatie van verschillende gewaardeerde functies uit twee functiefamilies, de schaal van de hoger gewaardeerde functie alleen geldt als de medewerker alle taken van deze functie volledig uitvoert voor ten minste de helft van de voor hem geldende arbeidsduur.
In het vijfde lid is bepaald dat de werkgever kan besluiten de inhoud van een functie te typeren met een FUWAVAZ-normfunctie, indien de aan de medewerker opgedragen werkzaamheden daarmee in voldoende mate worden beschreven. In dat geval geldt de bij de normfunctie behorende salarisschaal.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 13 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2732) is de rechterlijke toetsing bij functiewaardering terughoudend. De rechter moet beoordelen of de waardering op voldoende gronden berust. Dit betekent dat de bestreden waardering niet in stand kan blijven als deze onhoudbaar is. Daarvoor is ontoereikend dat een andere waardering op zichzelf verdedigbaar is.
4.3.
Gelet op de onder 1.8 vermelde uitspraak van 6 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2744, moet het besluit van 28 november 2017 worden geacht een juiste beschrijving te geven van de aan appellante feitelijk opgedragen werkzaamheden en vormt deze beschrijving het uitgangspunt voor de functiewaardering.
4.4.
De raad van bestuur heeft de functie van appellante gewaardeerd aan de hand van de veertien kenmerken van FUWAVAZ en heeft niet, met toepassing van artikel 4.2, vijfde lid, van de CAO UMC, normfunctie PA11 van toepassing verklaard. Aan die keuze heeft de raad van bestuur ten grondslag gelegd dat de functie van appellante zowel kenmerken heeft van de functiefamilie Verpleging & verzorging als van de functiefamilie Klinisch ondersteunend en (mee)behandelend. In die laatste functiefamilie komt de normfunctie PA11 voor. Die normfunctie heeft de raad van bestuur niet van toepassing geacht, omdat de onderzoekscomponent van die normfunctie duidelijk zwaarder is. Verder is volgens de raad van bestuur in de feitelijke taakstelling op het resultaatsgebied ‘coördinatie van zorg’ geen opdracht beschreven tot het ontwerpen van een medisch-/verpleegkundige keten, is op het gebied van ‘onderwijs, deskundigheidsbevordering en coaching’ geen sprake van een specifiek ontwikkelde en coördinerende rol wat betreft deskundigheidsbevorderingsprogramma’s en is evenmin sprake van opgedragen werkzaamheden ter ontwikkeling van strategisch en tactisch beleid. De raad van bestuur heeft geconcludeerd dat de aan appellante opgedragen werkzaamheden niet in voldoende mate overeenkomen met de beschrijving van normfunctie PA11.
4.5.
Met de rechtbank acht de Raad de keuze van de raad van bestuur en de daaraan ten grondslag gelegde motivering om niet normfunctie PA11 van toepassing te achten, niet onhoudbaar. Anders dan appellante stelt, heeft de raad van bestuur in dit verband meegewogen tot welke functiefamilie(s) haar functie behoort en is wat betreft de aard van de werkzaamheden niet uitsluitend beoordeeld of het verrichten van wetenschappelijk onderzoek daar al dan niet deel van uitmaakt. Niet kan worden gezegd dat de functie van appellante dusdanig overeenkomt met normfunctie PA11 dat de raad van bestuur, met gebruikmaking van de in artikel 4.2, vijfde lid, van de CAO UMC neergelegde bevoegdheid, normfunctie PA11 van toepassing had moeten verklaren.
4.6.
Dat betekent dat vervolgens moet worden beoordeeld of de waardering van de functie van appellante aan de hand van de veertien kenmerken van FUWAVAZ stand kan houden. Het geschil in hoger beroep spitst zich hierbij toe op de waardering van kenmerk 4 (aanpak van de werkzaamheden). Volgens appellante had voor dit kenmerk een score van vier punten moeten worden gegeven in plaats van drie punten en had de totaalscore moeten worden gesteld op 49 punten. Die totaalscore leidt tot indeling in schaal 11.
4.7.
Bij een score van drie punten voor kenmerk 4 vereist de aanpak van de werkzaamheden het inspelen op nog niet eerder voorgekomen (nood-)situaties, waarbij uit bekende oplossingen moet worden gekozen en waarbij inventiviteit regelmatig aan de orde is. Er kan in dit verband weliswaar volledig worden teruggevallen op kennis (bijvoorbeeld opgedaan tijdens de opleiding of door ervaring), maar is er inventiviteit nodig om die kennis te gebruiken. Ter onderbouwing van deze score is door de raad van bestuur naar voren gebracht dat het karakter van de functie niet dusdanig is dat continue zelf naar structurele nieuwe oplossingen of structurele alternatieve benaderingen moet worden gezocht, zoals aan de orde is bij een score van vier punten. Bij die laatste score vereist de aanpak van de werkzaamheden het inspelen op nog niet eerder voorgekomen (nood-)situaties, waarbij zelf structurele nieuwe oplossingen of structurele alternatieve benaderingen moeten worden gezocht, bijvoorbeeld via studie van literatuur en/of jurisprudentie of het betrekken van invalshoeken van andere disciplines. Het aandragen van oplossingen voor ad hoc situaties leidt niet tot een score van vier punten. Het gaat in de functie van appellante volgens de raad van bestuur om het behandelen van veelvuldig voorkomende gezondheidsproblemen van een patiëntengroep op het aandachtsgebied [afdeling] , waarbij voor de behandeling teruggevallen kan worden op kennis en ervaring alsmede op gemeenschappelijk gevormde inzichten in het multidisciplinaire team, op protocollen en op inzichten uit best-practices. De normfuncties Verloskundige en [naam functie 2] hebben eveneens een score van drie punten op dit kenmerk. De normfunctie PA11 heeft op dit kenmerk een score van vier punten, omdat in deze functie sprake is van het verrichten van wetenschappelijk onderzoek. In de functie van appellante wordt weliswaar een bijdrage geleverd aan het verrichten van wetenschappelijk onderzoek, maar er is op dit punt geen sprake van werkzaamheden op het niveau van wat in de normfunctie PA11 is beoogd aangaande wetenschappelijk onderzoek, aldus de raad van bestuur.
4.8.
Appellante heeft naar voren gebracht dat zij verantwoordelijk is voor het in ogenschouw houden van nieuwe behandelmethoden en de volgordelijkheid in behandeling die wordt gestart, ook over de grenzen van haar eigen discipline heen. Dat betekent volgens appellante dat wel degelijk naar andere invalshoeken moet worden gezocht vanuit andere disciplines. Daarbij heeft zij onder meer verwezen naar wat is overwogen in de onder 1.8 vermelde uitspraak van 6 september 2018 in overweging 4.5.4. Verder heeft appellante aangevoerd dat het verrichten van wetenschappelijk onderzoek geen voorwaarde is voor een score van vier punten en dat de raad van bestuur dus een verkeerde uitleg aan dit kenmerk heeft gegeven.
4.9.
In de door appellante aangehaalde overweging van de uitspraak van 6 september 2018 is het volgende overwogen:
”Ten aanzien van het werken in multidisciplinair teamverband volgt de Raad het standpunt van de raad van bestuur dat dit aspect gezien de afdeling waar appellante werkzaam is, te weten [afdeling] , geen onderscheidend vermogen heeft, nu dit eigenlijk voor de hele afdeling geldt. De beschrijving dat appellante de gestelde diagnose en het behandelplan in het multidisciplinaire team bespreekt en daarna zo nodig het behandelplan bijstelt brengt naar het oordeel van de Raad voldoende tot uitdrukking dat appellante werkt met de inzichten vanuit de bij dat team betrokken disciplines. Of een diagnose en behandelplan zijn (vast)gesteld met inachtneming van landelijke richtlijnen is weliswaar procedureel van belang, maar behoeft als zodanig niet te worden opgenomen in de functiebeschrijving.”
Uit deze overweging volgt weliswaar dat appellante werkt met de inzichten vanuit de verschillende bij haar team betrokken disciplines, maar dat betekent op zichzelf niet dat sprake is van het door appellante inspelen op nog niet eerder voorgekomen (nood-)situaties, waarbij zij zelf moet zoeken naar structurele nieuwe oplossingen of structurele alternatieve benaderingen. Naar aanleiding van wat appellante heeft aangevoerd over het belang van wetenschappelijk onderzoek heeft de raad van bestuur erop gewezen dat het bedenken van nieuwe methodes en nieuwe behandelingen binnen het UMCG is voorbehouden aan functies waarbij het zelf verrichten van wetenschappelijk onderzoek aan de orde is en dat appellante dergelijke werkzaamheden niet verricht. Er is geen aanleiding dit standpunt voor onjuist te houden. De conclusie is dat er geen reden is de gegeven score van drie punten voor kenmerk 4 onhoudbaar te achten. Dit brengt mee dat de indeling van de functie van appellante in salarisschaal 10 stand kan houden.
4.10.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 april 2021.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) P.W.J. Hospel