ECLI:NL:CRVB:2018:2744

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 september 2018
Publicatiedatum
6 september 2018
Zaaknummer
17/5596 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake functiebeschrijving en functiewaardering van een ambtenaar in de gezondheidszorg

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de rechtbank oordeelde over de functiebeschrijving en functiewaardering van appellante, werkzaam bij het Universitair Medisch Centrum Groningen. Appellante betwist dat de functiebeschrijving een juiste weergave is van haar feitelijk opgedragen werkzaamheden, met name het (zelfstandig) uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellante haar betoog niet heeft onderbouwd en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad stelt vast dat de functiebeschrijving van appellante correct is en dat de Raad van Bestuur van het UMCG de functiewaardering op basis van de beschrijving heeft uitgevoerd. De Raad concludeert dat het nader besluit van de Raad van Bestuur, waarin de functiebeschrijving is herzien, een juiste weergave geeft van de aan appellante opgedragen werkzaamheden. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en het beroep tegen het nader besluit wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

17.5596 AW, 18/1378 AW

Datum uitspraak: 6 september 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
30 juni 2017, 15/5226 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van Bestuur van het Universitair Medisch Centrum Groningen (raad van bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.M. de Boer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De raad van bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft de raad van bestuur op 28 november 2017 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Tegen dit nader besluit zijn namens appellante gronden aangevoerd.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. De Boer. De raad van bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. Lacevic, advocaat, drs. J. Bouwers, drs. B.M. Wallis de Vries en drs. P.H.J. Hemmer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft de functie van [functie 1] bij de afdeling [afdeling] van
het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) uitgeoefend. Bij besluit van
11 februari 2013 is de functie van appellante met ingang van 1 oktober 2012 gewijzigd in
de functie van [functie 2], die is gewaardeerd op salarisschaal 10.
1.2.
Bij brief van 21 maart 2013 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen de inschaling van haar functie in schaal 10 en tevens verzocht om haar functie aan de hand van haar feitelijke werkzaamheden opnieuw te beschrijven en te waarderen.
1.3.
Bij besluit van 7 mei 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 19 december 2013, heeft de raad van bestuur het verzoek van appellante om een nieuwe functiebeschrijving op te stellen, afgewezen. De feitelijke werkzaamheden van appellante passen volgens de raad van bestuur binnen het normfunctieprofiel van [functie 2]. De raad van bestuur volgt appellante niet in haar stelling dat de aan haar opgedragen werkzaamheden overeenkomen met de in het functiewaarderingssysteem FuwaVaz opgenomen normfunctiebeschrijving van [functie 3], die is gewaardeerd op schaal 11.
1.4.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 19 december 2013. Bij uitspraak van 1 oktober 2014 heeft de rechtbank Noord-Nederland het beroep tegen dat besluit gegrond verklaard, het besluit vernietigd en bepaald dat de raad van bestuur een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen. De rechtbank heeft het besluit van 19 december 2013 tevens opgevat als een beslissing op het bezwaar van appellante van 21 maart 2013 tegen het besluit van
11 februari 2013 tot toekenning van de functie van [functie 2]. De rechtbank heeft overwogen dat de raad van bestuur ten onrechte de werkzaamheden van appellante voorafgaande aan de waardering van de aan haar opgedragen functie niet volledig heeft beschreven. Dit brengt mee dat geen zorgvuldige toepassing kan worden gegeven aan
artikel 4.2, vijfde lid, van de CAO-UMC, waarin is bepaald dat de werkgever de inhoud van een functie kan typeren met een FuwaVaz-normfunctie, indien de aan de medewerker opgedragen werkzaamheden daarmee in voldoende mate worden beschreven. Geoordeeld is dat de raad van bestuur een nieuw besluit moeten nemen en in dat kader een nieuwe functiebeschrijving moet opstellen. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
1.5.
Op 22 april 2015 heeft de raad van bestuur ter uitvoering van de in 1.4. genoemde uitspraak een functiebeschrijving van appellantes werkzaamheden opgesteld en die aan appellante voorgelegd. Op die beschrijving heeft appellante haar zienswijze gegeven.
1.6.
Op 7 mei 2015 heeft de raad van bestuur het voornemen kenbaar gemaakt een functiewaardering vast te stellen op basis van de op 22 april 2015 vastgestelde functiebeschrijving. De functie van appellante is daarbij gewaardeerd aan de hand van de
viertien systeemkenmerken van FuwaVaz, omdat de beschreven werkzaamheden volgens de raad van bestuur niet zijn onder te brengen in de normfunctie van [functie 2], noch in die van [functie 3]. De waardering heeft geleid tot een score van 47 punten en daarmee tot toekenning van schaal 10. Hierop heeft appellante haar zienswijze kenbaar gemaakt.
1.7.
Bij besluit van 18 november 2015 (bestreden besluit) heeft de raad van bestuur beslist op de bezwaren van appellante tegen de besluiten van 11 februari 2013 en 22 april 2015 en die bezwaren ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en de raad van bestuur opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank heeft overwogen dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat het (zelfstandig) uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek bij haar functie hoort. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de bestreden functiebeschrijving op diverse punten niet op een toereikende grondslag berust en daarom niet stand kan houden. Dit geldt in de eerste plaats voor de vaststelling dat appellante optreedt als (mede) behandelaar onder supervisie van een chirurg. Uit onder meer de verklaring van het hoofd [afdeling] volgt dat appellante niet onder directe supervisie van een medisch specialist werkt en dat zij haar patiënten normaliter zonder tussenkomst van een medisch specialist ziet en zonder dat de behandeling of diagnose met een medisch specialist wordt voor- of nabesproken. Daarnaast voert appellante ook de noodzakelijke correspondentie inzake de behandeling zonder controle voor- of achteraf door een medisch specialist. Volgens de rechtbank berust ook de vaststelling dat de diagnoses die appellante stelt en het conceptbehandelplan dat zij opstelt met de medisch specialist worden besproken, waarna het definitieve behandelplan wordt vastgesteld, op een ontoereikende grondslag. Dit geldt eveneens voor de vaststelling dat appellante correspondentie met medisch inhoudelijke informatie schrijft en verstuurt naar verwijzers en huisartsen namens de medisch specialist die eindverantwoordelijk is. Nu de functiewaardering op de functiebeschrijving is gebaseerd, kan de functiewaardering volgens de rechtbank evenmin stand houden.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Hoger beroep
4.1.1.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 28 augustus 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2875) moet de rechter de juistheid van een functiebeschrijving volledig toetsen, indien deze berust op feitelijk uitgevoerde of feitelijk opgedragen werkzaamheden.
4.1.2.
Het geding tussen partijen is beperkt tot de vraag of de functiebeschrijving van appellante een juiste weergave vormt van de aan haar feitelijk opgedragen werkzaamheden.
4.1.3.
Gezien de gronden heeft appellante het hoger beroep beperkt tot de vraag of het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek al dan niet bij haar functie hoort. Appellante is immers slechts opgekomen tegen het oordeel van de rechtbank dat dit niet het geval is en dat het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek daarom niet in de functiebeschrijving hoeft te worden opgenomen.
4.1.4.
Met de raad van bestuur en anders dan appellante is de Raad van oordeel, dat appellante haar betoog dat het (zelfstandig) uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek tot de haar opgedragen werkzaamheden behoort niet heeft onderbouwd. Appellante heeft verwezen naar een vacaturetekst voor [functie 2]. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de vacaturetekst zelf niet vermeldt dat in deze functie wetenschappelijk onderzoek moet worden verricht. Verder is niet gebleken dat appellante is opgedragen wetenschappelijk onderzoek te verrichten; appellante heeft bevestigd dat zij zelf geen wetenschappelijk onderzoek heeft gedaan. Dit is in lijn met de toelichting van de raad van bestuur dat bij het UMCG wetenschappelijk onderzoek wordt opgedragen aan met name hoogleraren en promovendi, terwijl [functie 2] worden ingezet in het verpleegkundig domein. Dat zij met haar werkzaamheden aan wetenschappelijk onderzoek een bijdrage heeft geleverd, maakt dat niet anders, nu zij daarin niet wezenlijk verschilt van tal van andere medewerkers.
4.2.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
Beroep tegen het nader besluit van 28 november 2017
4.3.
Het nader besluit van 28 november 2017 wordt, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, mede in de beoordeling betrokken.
4.4.
Bij het nader besluit heeft de raad van bestuur ter uitvoering van de aangevallen uitspraak de functiebeschrijving herzien, nadat appellante op de voorgenomen aanpassingen haar zienswijze heeft gegeven.
4.5.1.
In de gronden tegen het nader besluit heeft appellante met name een drietal aspecten nader belicht: het zijn van hoofdbehandelaar voor een substantieel deel van de patiënten, het verrichten van werkzaamheden ter ontwikkeling van beleid en het werken op basis van inzichten uit verschillende disciplines, in multidisciplinair teamverband, conform landelijke richtlijnen.
4.5.2.
De raad van bestuur heeft zich op het standpunt gesteld dat het fungeren als hoofdbehandelaar is voorbehouden aan de arts/medisch specialist, dat die eindverantwoordelijke is en dat dit in wezen dus een definitiekwestie is. De raad van bestuur heeft daarom gekozen voor de formulering van de ‘zelfstandigebehandelrelatie met de patiënt’. Mede gelet op het feit dat bij het nader besluit het supervisie aspect is komen te vervallen acht de Raad met deze formulering voldoende tot uitdrukking gebracht dat appellante de patiënt zelfstandig behandelt, dat wil zeggen zonder dat daarbij een arts wordt betrokken, anders dan op initiatief van appellante zelf zoals bij intercollegiaal overleg en in het zeer geringe aantal gevallen dat is genoemd in de gewraakte voetnoot op de eerste bladzijde van de nieuwe functiebeschrijving. Toepassing van de term ‘hoofdbehandelaar’, zoals door appellante is voorgestaan, ligt dan ook niet in de rede.
4.5.3.
De Raad is van oordeel dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de raad van bestuur haar heeft opgedragen werkzaamheden ter ontwikkeling van strategisch en tactisch beleid te verrichten. Appellante heeft bevestigd geen beleidsnotities te hebben geschreven. De raad van bestuur heeft toegelicht dat aan appellante geen werkzaamheden zijn opgedragen die normaliter aan een beleidsmedewerker worden opgedragen. Appellante heeft ter onderbouwing van haar betoog weliswaar verwezen naar haar notitie van januari 2014, maar de Raad is op basis van de gedingstukken en de toelichting ter zitting tot het inzicht gekomen, dat het daarbij niet zozeer gaat om het maken van beleid maar om de (praktische) implementatie daarvan, waardoor de daaraan verbonden werkzaamheden een meer uitvoerend dan beleidsvormend karakter hebben.
4.5.4.
Ten aanzien van het werken in multidisciplinair teamverband volgt de Raad het standpunt van de raad van bestuur dat dit aspect gezien de afdeling waar appellante werkzaam is, te weten [afdeling] medische oncologie, geen onderscheidend vermogen heeft, nu dit eigenlijk voor de hele afdeling geldt. De beschrijving dat appellante de gestelde diagnose en het behandelplan in het multidisciplinaire team bespreekt en daarna zo nodig het behandelplan bijstelt brengt naar het oordeel van de Raad voldoende tot uitdrukking dat appellante werkt met de inzichten vanuit de bij dat team betrokken disciplines. Of een diagnose en behandelplan zijn (vast)gesteld met inachtneming van landelijke richtlijnen is weliswaar procedureel van belang, maar behoeft als zodanig niet te worden opgenomen in de functiebeschrijving.
4.6.
Uit 4.3 tot en met 4.5.4 volgt dat het nader besluit geacht moet worden een juiste beschrijving te geven van de aan appellante feitelijk opgedragen werkzaamheden. Het beroep tegen het nader besluit moet ongegrond worden verklaard. De bijlage bij het nader besluit (‘Opgedragen werkzaamheden [appellante], peildatum 1 oktober 2012’) zal nu als vaststaande functiebeschrijving dienen voor de te volgen functiewaardering.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 28 november 2017 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas als voorzitter en J.J.T. van den Corput en H. Benek als leden, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 september 2018.
(getekend) H. Lagas
(getekend) J.M.M. van Dalen

LO