ECLI:NL:CRVB:2021:709

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 maart 2021
Publicatiedatum
30 maart 2021
Zaaknummer
19/5033 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herzieningsverzoek wegens gebrek aan nieuwe feiten of omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 maart 2021 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerdere uitspraak. Verzoeker had verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 8 oktober 2019, waarin de Raad de uitspraak van de rechtbank Rotterdam bevestigde. Deze eerdere uitspraak betrof de intrekking van bijstand en terugvordering van kosten van bijstand, omdat verzoeker in vervangende hechtenis had gezeten en daardoor geen recht op bijstand had.

Verzoeker stelde dat de Raad ten onrechte had geoordeeld dat hij onder de werkingssfeer van artikel 13 van de Participatiewet viel. Hij voerde aan dat hij door een administratieve fout ten onrechte 33 dagen in detentie had verbleven, waardoor niet gezegd kon worden dat hij ‘rechtens’ van zijn vrijheid was ontnomen. Daarnaast gaf hij aan dat hij gebrekkige rechtsbijstand had ontvangen en dat hij een civiele schadevergoedingsprocedure had gestart.

De Raad oordeelde dat op grond van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een onherroepelijke uitspraak alleen herzien kan worden op basis van feiten en omstandigheden die vóór de uitspraak plaatsvonden, niet bekend waren en tot een andere uitspraak hadden kunnen leiden. De Raad concludeerde dat verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die aan deze voorwaarden voldeden. Het verzoek om herziening werd dan ook afgewezen, omdat het in feite een hernieuwde discussie over de eerdere uitspraak betrof, wat niet mogelijk is binnen het kader van herziening.

De uitspraak werd gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van R. de Haas als griffier, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

19/5033 PW, 19/5035 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 8 oktober 2019, 18/70 PW, 18/71 PW
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Nissewaard (college)
Datum uitspraak: 30 maart 2021
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 8 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3242.
Het college heeft een reactie ingediend.
Het verzoek is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 16 februari 2021. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij de onder het procesverloop genoemde uitspraak van 8 oktober 2019 heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 december 2017, 17/2524 en 17/2525, bevestigd. Inhoudelijk ging dat over besluiten van het college tot intrekking van bijstand en tot terugvordering van kosten van bijstand over de periode van 10 december 2016 tot en met 11 januari 2017. Daaraan lag ten grondslag dat verzoeker in vervangende hechtenis had gezeten en om die reden geen recht op bijstand had.
1.2.
Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn herzieningsverzoek – kort samengevat – naar voren gebracht dat de Raad ten onrechte heeft geoordeeld dat hij onder de werkingssfeer van artikel 13, aanhef en onder a, van de Participatiewet valt. Door een administratieve fout heeft hij ten onrechte 33 dagen in detentie verbleven, zodat niet gezegd kan worden dat hij ‘rechtens’ van zijn vrijheid is ontnomen. Voorts is sprake geweest van zeer gebrekkige rechtsbijstand. Verzoeker is ook een civiele schadevergoedingsprocedure gestart.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.2.
Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 23 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1360) dient het bijzondere rechtsmiddel van herziening er niet toe om een hernieuwde discussie over de desbetreffende uitspraak te voeren of te openen, maar om een rechterlijke uitspraak die berust op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt te herstellen. Dit kan alleen indien is voldaan aan de strikte, cumulatieve voorwaarden van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb.
2.3.
Verzoeker heeft bij het verzoek om herziening geen feiten of omstandigheden genoemd die vóór de uitspraak niet bij hem bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn. Verzoeker beoogt in feite een hernieuwde discussie over de uitspraak van de Raad van 8 oktober 2019. Uit wat in 2.2 is overwogen volgt dat het middel van herziening daar niet toe kan strekken.
2.4.
Uit 2.1 tot en met 2.3 volgt dat het verzoek om herziening moet worden afgewezen.
3. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van R. de Haas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2021.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) R. de Haas